2010/232

Rapport

De dochter van verzoekers heeft op 15 april 2009 op politiebureau B. aangifte van verkrachting en mishandeling tegen H. gedaan. In juni 2009 hebben verzoekers zich tot de Nationale ombudsman gewend en klaagden erover dat de politie nog niets met de aangifte had gedaan.

De Nationale ombudsman heeft daarom het regionale korps Midden en West Brabant op 2 juli 2009 gevraagd aan te geven of en zo ja welke actie er met betrekking tot de aangifte zou worden genomen. Omdat de reactie van de korpsbeheerder naar de mening van de Nationale ombudsman onvoldoende was heeft hij een onderzoek naar de klacht ingesteld. Uiteindelijk is gebleken dat in augustus 2009 een aantal getuigen is gehoord. Eind augustus 2009 is door de politie een medeverdachte gehoord en op 12 oktober 2009 is verdachte H. gehoord. De klacht is tweeledig: verzoekers klagen over de lange behandelingsduur van de aangifte en klagen erover dat ze over de voortgang van onderzoek naar de aangifte onvoldoende op de hoogte zijn gehouden.

De Nationale ombudsman overweegt voor wat betreft de behandelingsduur dat hij begrip heeft voor de hoge werkdruk en de beperkte capaciteit binnen het korps, in het bijzonder bij de afdeling Zeden. Dit mag echter niet leiden tot een (te) late behandeling van een aangifte van ernstige feiten zoals verkrachting en mishandeling. Daarbij komt dat verdachte H. de dochter (en haar ouders) na maart 2009 is blijven lastig vallen. Daarom is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie tekort is geschoten in de voortvarendheid waarmee de aangifte zou moeten worden behandeld. Het capaciteitstekort bij de politie is daarvoor wellicht een verklaring, maar kan daarvoor geen rechtvaardiging zijn.

Daarnaast concludeerde de Nationale ombudsman dat de politie in strijd heeft gehandeld met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. Het staat vast dat de politie tussen 15 april 2009 en 8 juni 2009 geen contact met de dochter van verzoekers heeft opgenomen. In het licht van de aanhoudende meldingen van stalking en bedreiging door H. van de dochter en haar ouders had het in de rede gelegen hen op de hoogte te stellen van de stand van zaken met betrekking tot het opsporingsonderzoek naar de verkrachting en de mishandeling. Ook is er geen contact met verzoekers door de politie gelegd in de periode dat er getuigen werden gehoord en verdachte H. werd aangehouden. Verzoekers hebben hierdoor (onnodig) lang in onzekerheid gezeten.

Instantie: Regiopolitie Midden- en West-Brabant

Klacht:

Onvoldoende actie ondernomen op gedane aangifte van verkrachting en mishandeling van verzoekers dochter; onvoldoende op de hoogte gehouden van voortgang van het onderzoek naar aangifte.

Oordeel:

Gegrond