In augustus 2007 liet het LBIO aan verzoeker weten de inning te hebben overgenomen omdat verzoeker niet had aangetoond aan zijn betalingsverplichtingen te hebben voldaan. Omdat verzoeker een verzoekschrift bij de rechtbank had ingediend ter vermindering of nihilstelling van de alimentatie schortte het LBIO- met toestemming van de ex-echtgenote- de inning op. Nadat het verzoek door de rechtbank was afgewezen, berichtte het LBIO verzoeker dat hij de achterstand weer diende te voldoen. Verzoeker werd er op gewezen dat wanneer het LBIO niet tijdig de betalingen zou ontvangen, zonder nadere aankondiging zou worden overgegaan tot het treffen van executiemaatregelen. In januari 2009 werd beslag gelegd op verzoekers bankrekeningen, het exploot werd echter op een onjuist adres betekend. In juni 2009 ontving het LBIO een afschrift van de vaststellingsovereenkomst tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote. Hierin werd onder meer overeengekomen dat verzoeker met ingang van 1 juni 2009 zijn alimentatieverplichting hervatte en deze bij vooruitbetaling zou voldoen. Verder werd overeengekomen dat de betalingsverplichting voor de achterstallige kinderalimentatie over de periode voorafgaande aan 1 juni 2009 voor de duur van een jaar werd opgeschort. Het LBIO deelde verzoeker hierop mede dat hij nog wel de opslagkosten en de zes maanden extra opslagkosten aan het LBIO verschuldigd was. Verzoeker beklaagde zich er over dat het LBIO deze kosten in rekening bracht omdat hij in de vaststellingovereenkomst hierover afspraken met zijn ex-echtgenote had gemaakt. Bovendien vond verzoeker het niet redelijk dat hij deze kosten moest betalen omdat het LBIO hiervoor feitelijk geen enkele activiteit had verricht. De Nationale ombudsman oordeelde onder meer dat het LBIO terecht de opslagkosten in rekening bracht omdat afspraken tussen een onderhoudsgerechtigde en onderhoudsplichtige het LBIO niet kunnen worden tegengeworpen. Deze afspraken gelden slechts tussen partijen. Het feit of het LBIO hiervoor nu feitelijk wel of geen activiteiten heeft verricht doet aan dit gegeven niets af. Wat betreft de zes maanden extra opslagkosten merkte de Nationale ombudsman het volgende op: er is geen wettelijke basis om overname van een inning te beëindigen op verzoek van een ontvangstgerechtigde. Als een dergelijk verzoek wordt gedaan dan zal de relatie tussen partijen ook verbeterd zijn. In dit kader is het niet onbegrijpelijk dat het LBIO uit 'coulance' de inning stopzet. De Nationale ombudsman is van oordeel dat wanneer het LBIO de inning uit coulance stopzet in het algemeen niet onredelijk is dat het vervolgens de opslagkosten over zes maanden, die het anders wel zou hebben ontvangen, in rekening brengt. Wel is de Nationale ombudsman van oordeel dat wel een redelijke berekening moet worden gemaakt van de verschuldigde opslagkosten. Daarbij dient gekeken te worden naar de omstandigheden waaronder de inning werd stopgezet. In deze casus waren echter geen bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
Verzoeker klaagde er tevens over dat het LBIO de deurwaarder opdracht gaf tot het leggen van beslag en hem hierover niet informeerde. De Nationale ombudsman achtte ook dit klachtonderdeel niet gegrond.