2010/192

Rapport

Feiten

Verzoeker fietste in Utrecht en sprak een chauffeur van een vuilniswagen aan op zijn rijstijl. De vuilnismannen begonnen op dreigende wijze naar hem te schreeuwen. Verzoeker draaide zich om, zwaaide en fietste door. Eén van de vuilnismannen rende achter hem aan. De chauffeur van de vuilniswagen reed met de vuilniswagen achter verzoeker aan en reed hem klem. Naar aanleiding daarvan legde de werkgever van de vuilnismannen, de gemeente Utrecht, de vuilnismannen een disciplinaire straf op. Vervolgens deed één van de vuilnismannen aangifte van belediging bij de politie. Verzoeker zou volgens hem namelijk een woord met kanker of tering naar hem hebben geroepen en zijn vinger naar hem hebben opgestoken. De andere twee vuilnismannen, die ook bij het incident betrokken waren, verklaarden op dezelfde dag als getuigen dat verzoeker "kankerlijer" zou hebben geroepen en daarbij een vinger zou hebben opgestoken. De officier van justitie seponeerde de zaak voorwaardelijk. Volgens de officier van justitie was het, gezien de getuigenverklaringen, aannemelijk dat verzoeker het woord "kankerlijer" of woorden van gelijke strekking had geroepen en achtte het strafbare feit belediging bewijsbaar. Een vervolging vond de officier van justitie niet opportuun, omdat verzoeker al door het feit of de gevolgen van de situatie getroffen was (sepotcode 52).

Klacht

Verzoeker klaagde over het voorwaardelijke karakter van de sepotbeslissing. Ook klaagde hij erover dat de officier van justitie het voorwaardelijk sepot pas na het indienen van een klacht had gemotiveerd.

Schending redelijkheids- en motiveringsvereiste

De Nationale ombudsman was van oordeel dat in dit geval sprake was van escalatie. Het had in redelijkheid op de weg van de officier van justitie gelegen om, alvorens de zaak voorwaardelijk te seponeren, met het oog op de betrokken belangen nader onderzoek te verrichten, zoals het nader horen van de betrokken vuilnismannen. Door te kiezen voor een voorwaardelijk beleidssepot werd verzoeker zonder tussenkomst van de rechter min of meer schuldig geacht aan het strafbare feit belediging. Dit betekende een volgende stap in de escalatie. Daarbij nam de Nationale ombudsman in aanmerking dat verzoeker steeds stellig had ontkend beledigende woorden (met kanker) in de mond te hebben genomen en dat de betrokken vuilnisman pas na het krijgen van een disciplinaire straf, bijna drie maanden na het incident, aanleiding zag om aangifte te doen van belediging. Gezien het voorgaande, schond de officier van justitie het redelijkheidsvereiste.

Voorts was de Nationale ombudsman van oordeel dat de officier van justitie het motiveringsvereiste schond door het voorwaardelijke karakter van het sepot niet in de beslissing te motiveren. Het stellen van een voorwaarde aan het sepot was immers niet waardevrij en kon niet los worden gezien van verzoeker.

Instantie: Officier van justitie Utrecht

Klacht:

Beslist om aangifte jegens verzoeker voorwaardelijk te seponeren; voorwaardelijk sepot pas na indienen van klacht gemotiveerd.

Oordeel:

Gegrond