Verzoekster treedt op als leasemaatschappij. In het kader van een sale-leasebacktransactie kocht zij een auto van een derde. Deze derde had de auto kort daarvoor gekocht van een andere leasemaatschappij die niet lang daarna failliet ging.
De Belastingdienst nam de auto, na de aankoop door verzoekster, onder de derde in beslag. Het kentekenbewijs stond op dat moment nog op naam van de andere leasemaatschappij. Verzoeksters beroep tegen dit beslag werd afgewezen met een beroep op artikel 22a Invorderingswet 1990. Verzoekster werd in staat gesteld de auto vóór executie terug te krijgen tegen betaling van alle openstaande motorrijtuigenbelastingschulden van de failliete leasemaatschappij.
Verzoekster klaagde er over dat zij de auto alleen terug kon krijgen tegen betaling van deze gehele schuld. De betrokken motorrijtuigenbelastingschuld had betrekking op een groot aantal auto's en beliep een aanzienlijk bedrag.
De Nationale ombudsman overwoog dat de verhaalsmogelijkheid van artikel 22a Invorderingswet 1990 in het leven was geroepen ter bestrijding van zgn. katvangers. Daarvan was in dit geval geen sprake. De staatssecretaris van Financiën gaf aan dat de Leidraad Invordering 2008 inmiddels voorzag in deze situatie en dat verzoekster alleen de schuld voor háár auto behoefde te voldoen.
De Nationale ombudsman achtte de klacht gegrond wegens schending van het redelijkheidsvereiste en nam met instemming kennis van de wijziging van de Leidraad Invordering 2008.