Verzoeker was voorzitter van de stichting sinds Hulpcentrum voor Wilde Dieren Limburg (HWD). Bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) had hij ontheffing gekregen voor het vervoer en opvang van zieke of gewonde, in het wild levende dieren. Gedurende de looptijd van de aanvraag gold tussen verzoeker en LNV een zogeheten 'gentlemen's agreement', waardoor LNV opvang zonder vergunning gedoogde. Desondanks deed de Algemene Inspectiedienst (AID) een inval bij het HWD en nam diverse dieren in beslag. Kort hierna kreeg het HWD kreeg de status van pilotproject van LNV en was hiermee de enige legale opvang voor opvang van vrijwel alle diersoorten in Nederland. Nadat de stichting een naheffingsaanslag onroerend zaakbelasting en navordering kosten voor energie had ontvangen, sloot het HWD en huurde verzoeker elders in de regio een kleinere ruimte. Er waren echter meer stichtingen actief die zich bekommeren om gewonde wilde dieren en onderling verliep de samenwerking slecht. De dierenambulances besloten gewonde dieren niet langer naar het HWD te transporteren, maar uit te wijken naar een opvangcentrum in België. Verzoeker maakte meerdere malen melding van deze transporten naar het buitenland en deed hiervan aangifte bij de AID. Er werd echter nimmer een inhoudelijke reactie ontvangen van LNV of de AID. Verzoeker klaagde erover dat de AID niet optrad tegen de illegale transporten over de grens, maar zijn klacht werd niet behandeld. Verzoeker wendde zich tot de Nationale ombudsman. Op vragen van de Nationale ombudsman deelde het LNV onder meer mee dat voor vervoer van gewonde dieren gold dat het voor spoedeisende hulp noodzakelijk was om de dieren naar dichtstbijzijnde personen of instanties te vervoeren. Verder deelde het LNV mee dat de meldingen van verzoeker niet waren doorgezonden naar het Openbaar Ministerie, omdat er door de AID geen strafbare feiten waren geconstateerd. De Voedsel en Warenautoriteit deelde de Nationale ombudsman desgevraagd mee dat het verboden was dieren zonder gezondheidsverklaring te exporteren. Deze dieren mochten alleen de grens over indien zij onderzocht waren op Brucella en Tuberculose en geënt tegen rabiës. Omdat wilde dieren hier niet op worden onderzocht en geënt, mogen zij dus niet de grens over. Verzoeker diende een vervolgklacht in, nu hem was gebleken dat de dierenbescherming dieren nu naar een asiel voor honden en katten bracht. Daar zouden deze dieren direct worden afgemaakt. Verzoeker had tevergeefs getracht hiervan aangifte te doen bij de AID. De Nationale ombudsman stelde een vervolgonderzoek in en hierop deelde LNV mee dat de meldingen en aangiften van verzoeker niet waren doorgezonden naar het OM omdat aangifte niet per definitie leidt tot het opmaken van een proces-verbaal. Over de aangifte van verzoeker, deelde LNV mee dat na overleg met het Functioneel Parket Maastricht van het OM was besloten niet tot vervolging over te gaan. De Nationale ombudsman oordeelde dat het LNV wist dat verzoeker een opvangcentrum exploiteerde en er derhalve belang bij had dat gewonde wilde dieren naar zijn centrum zouden worden vervoerd en niet naar het buitenland. Het is de Nationale ombudsman niet gebleken dat de AID naar aanleiding van de aangiften is nagegaan of de afstand tot het opvangcentrum van verzoeker groter was dan de afstand tot het opvangcentrum in België. Daarnaast blijft onduidelijk of de AID achteraf kan beoordelen of er werkelijk sprake is geweest van een spoedeisend belang. Daar een ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid heeft daarvan aangifte te doen en men in beginsel verplicht is om aangifte op te nemen, heeft de AID het beginsel van fair play geschonden.
40 regels