Verzoeker is werkzaam bij de verkeerspolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Op 20 oktober 2008 startte het KLPD een oriënterend onderzoek naar verzoekers gedrag (incident 1). Dit onderzoek werd op 11 november 2008 uitgebreid met een tweede feitenonderzoek (incident 2.) Naar aanleiding van de uitkomst van deze twee onderzoeken stelde het KLPD een disciplinair onderzoek in wegens vermeend plichtsverzuim van verzoeker. Het afwachten van de uitkomst veroorzaakte bij verzoeker enorme stress.
De uitkomst liet langer op zich wachten dan de toegestane zes weken. Daarom diende verzoeker een klacht daarover in. Hoewel verzoeker al een brief had ontvangen dat het onderzoek was afgesloten, kreeg hij op 27 maart 2009 van het KLPD bericht dat er van nog een ander gebeurtenis (incident 3) was gebleken en dat het onderzoek alsnog werd uitgebreid. De uitkomst van het eerdere disciplinaire onderzoek liet daardoor op zich wachten, alles zou in één keer worden beoordeeld. Verzoekers klacht was daarom ongegrond, aldus het KLPD.
Vervolgens verrichtte het KLPD van 12 mei 2009 tot 11 juni 2009 disciplinair onderzoek naar incident 3. Uiteindelijk ontving verzoeker op 23 juli 2009, dat wil zeggen negen maanden na de start van het eerste oriënterende onderzoek, het voornemen om hem een disciplinaire straf op te leggen.
De minister van Binnenlandse Zaken liet de Nationale ombudsman weten dat verzoekers klacht over het gebrek aan voortvarendheid tijdens de onderzoeken ongegrond was omdat het onderzoek per incident binnen de toegestane periode was verricht. De klacht dat het KLPD zich niet aan de voorschriften had gehouden achtte zij eveneens ongegrond.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het KLPD door niet binnen zes weken na de start van het disciplinaire onderzoek te beslissen het vereiste van voortvarendheid had geschonden. Na het sturen van de brief dat het onderzoek voor wat betreft deze eerste twee incidenten was afgerond had het onderzoek niet meer uitgebreid kunnen worden.
De klacht dat verzoeker tussentijds niet voldoende was geïnformeerd over de ontwikkelingen tijdens het onderzoek achtte de Nationale ombudsman ongegrond. Het KLPD had verzoeker regelmatig schriftelijk en mondeling op de hoogte gesteld van de voortgang, In die zin was het vereiste van actieve en adequate informatievoorziening