Verzoeker (een 13-jarige jongen) reed met vier mannen in een auto, toen deze door het AT werd klemgereden. Alle personen werden overgebracht naar het politiebureau.
Verzoeker klaagde erover dat het AT hem heeft aangehouden, althans uit de auto heeft gehaald en op het politiebureau heeft vastgezet.
Hoewel uit het proces-verbaal van aanhouding kon worden afgeleid dat ook verzoeker was aangehouden, ging de Nationale ombudsman er vanuit dat van een formele aanhouding geen sprake was. Zo was verzoeker niet voorgeleid en was hij in een voorlopig arrestantenverblijf geplaatst en niet in een reguliere cel. Bovendien hadden drie AT-leden onder ede verklaard er zeker van te zijn dat verzoeker buiten de procedure was gehouden, en dat hij dus niet was aangehouden.
De Nationale ombudsman overwoog voorts dat de indruk was ontstaan dat verzoeker met de beste bedoeling in een voorlopig arrestantenverblijf was geplaatst, maar dat hiervoor geen enkele juridische grondslag was.
Het recht op persoonlijke vrijheid was - door plaatsing in het voorlopig arrestantenverblijf - geschonden.
Verzoeker klaagde er verder over dat de politie een vuurwapen op hem had gericht. De Nationale ombudsman oordeelde dat het AT kortstondig een vuurwapen op een ieder mocht richten. De juridische basis hiervoor ontbrak in deze situatie, omdat de verdachten niet vuurwapengevaarlijk waren (het ging om personen die van het voorbereiden van een terroristische aanslag werden verdacht).
De Nationale ombudsman deed de aanbeveling om artikel 7 Ambtsinstructie in die zin uit te breiden dat vuurwapengebruik mogelijk wordt in het geval dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen.
Verzoeker had onder meer nog klachten over het toepassen van de autoprocedure, het gebruik van handboeien en blinddoek, het fouilleren en de klachtbehandeling.