Verzoekers, natuurlijke personen, kochten in 2007 een monumentenpand in de zin van de Monumentenwet 1988. Ter zake van de levering van het appartement hebben zij 6 % overdrachtsbelasting betaald. Op 1 mei 2009 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage (hierna: het Hof) beslist dat de vrijstelling van de overdrachtsbelasting artikel 15, eerste lid aanhef en onderdeel p, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer niet alleen van toepassing moet zijn op verkrijging van een rijksmonument door een rechtspersoon maar ook op de verkrijging door een natuurlijk persoon. De staatssecretaris van Financiën heeft in deze uitspraak berust en bij Besluit van 10 juni 2009 voorlopig goedgekeurd dat de betreffende vrijstelling ook geldt voor natuurlijke personen met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2009. Verzoekers hebben naar aanleiding van de uitspraak van het Hof een verzoek om restitutie van de overdrachtsbelasting gedaan aan de staatssecretaris van Financiën.
Verzoekers klagen erover dat de staatssecretaris van Financiën het verzoek om restitutie van de overdrachtsbelasting heeft afgewezen.
De Nationale ombudsman overwoog dat de staatssecretaris het verzoek om restitutie terecht heeft afgewezen. In de eerste plaats omdat paragraaf 9.1 van het Besluit van 25 maart 2009 bedoeld is om te voorkomen dat wordt teruggekomen op onherroepelijk vaststaande voldoening op aangifte als sprake is van nieuwe jurisprudentie die leidt tot een gunstiger toepassing van de belastingwet dan door de Belastingdienst is toegepast bij de heffing van de overdrachtsbelasting. Ten tweede omdat de situatie van verzoekers geen onbillijkheid van overwegende aard oplevert welke de wetgever had voorkomen als hij dat bij het maken van de wet had voorzien. De wetgever heeft er immers destijds voor gekozen om de monumentvrijstelling alleen van toepassing te laten zijn voor rechtspersonen die de instandhouding van het monument als doestelling hebben en niet voor natuurlijke personen.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de staatssecretaris het beginsel van rechtszekerheid hiermee niet had geschonden en dat de klacht niet gegrond was.