Een van verzoekers honden is overleden nadat hij in de bosjes in een park iets had gegeten, vermoedelijk uitwerpselen van een drugsgebruiker. De politie is, onder leiding van de officier van justitie, een onderzoek gestart, omdat er meer honden waren die vergiftigingsverschijnselen vertoonden.
Verzoekers hebben de politieambtenaar een monster aangeboden waarvan zij vermoedden dat hun hond dat had gegeten. Dit is niet in ontvangst genomen. Ook een monster dat een andere hondenbezitster had veiliggesteld is niet in ontvangst genomen. Hierover klagen verzoekers.
De politie had sectie laten verrichten op de hond en op een door de dierenbescherming genomen monster. Hieruit waren geen sporen (meer) aangetroffen die op vergiftiging duidden. Verzoekers waren van mening dat met onderzoek op de andere twee monsters meer duidelijkheid zou zijn gecreëerd. De Nationale ombudsman oordeelde dat met het oog op het gemis aan ervaring met sectiegevallen, het voor de hand had gelegen als het monster van verzoekers ook in ontvangst was genomen en was onderzocht. Hiermee was gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving. Ten aanzien van het monster van de andere hondeneigenaresse werd niet duidelijk of zij het monster had aangeboden; de politieambtenaar ontkende dit.
Tevens klaagden verzoekers erover dat het sectierapport niet met de behandelend dierenartsen was besproken. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman bleek dat het rapport wel met een dierenarts uit Amsterdam, die de hond had behandeld, was besproken. En ook was contact gezocht met de patholoog. Echter niet met de dierenarts in Almere. De Nationale ombudsman was van mening dat het bespreken van het rapport met de dierenarts in Almere geen meerwaarde opleverde. Er was niet gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving.
De laatste klacht die verzoekers over het Openbaar Ministerie hadden betrof het niet openstaan voor een alternatieve uitleg van het sectierapport. Ook al bleek niet dat er sprake was van vergiftiging, toch had de officier van justitie het opsporingsonderzoek niet moeten stopzetten, was de mening van verzoekers. De Nationale ombudsman oordeelde dat ook al had de officier van justitie opdracht gegeven tot nader onderzoek, de kans uitermate klein was geweest dat dit tot een veroordeling had geleid. Er waren immers geen nadere aanknopingspunten. Er was waarschijnlijk geen nader bewijsmateriaal te vinden en de kans om een verdachte aan te wijzen was zeer gering. De Nationale ombudsman achtte deze klacht dan ook niet gegrond. Er was geen sprake van schending van het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving.
Tot slot klaagden verzoekers over de klachtencommissie; of er was gezegd of er wel of geen rekening gehouden zou worden met de klacht die verzoekers bij de fungerend hoofdofficier van justitie hadden ingediend. Deze klacht was niet gegrond, geen schending van het vereiste van rechtszekerheid.