2009/119

Rapport

De Belastingdienst legde beslag op de bezittingen van verzoeksters vader ter zake van diens belastingschulden. De Belastingdienst legde daarbij ook beslag op een auto, een boot en een stacaravan. Verzoekster stelde dat deze drie zaken haar toebehoorden en ging in beroep bij de directeur van de Belastingdienst. Haar beroep werd afgewezen.

Verzoekster klaagde bij de Nationale ombudsman over de afwijzing van haar beroep.

De Nationale ombudsman overwoog dat de auto zich ten tijde van de beslaglegging in het bezit bevond van verzoeksters vader en dat deze daarom werd vermoed de rechthebbende te zijn. De door verzoekster aangedragen argumenten voor het tegendeel waren naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet voldoende om dit vermoeden te weerleggen. Ten aanzien van de boot en de caravan had de Belastingdienst zich beroepen op een groot aantal omstandigheden, waaronder verklaringen van derden die erop wezen dat verzoeksters vader de rechthebbende was. Ook op dit punt was de Nationale ombudsman van oordeel dat de argumenten van verzoekster onvoldoende waren om het tegendeel aan te tonen.

De Nationale ombudsman oordeelde dat de Belastingdienst met zijn uitspraak op het beroep niet het vereiste van rechtszekerheid had geschonden en dat de klacht niet gegrond was.

Instantie: Belastingdienst/Zuidwest

Klacht:

In uitspraak beroep van verzoekster afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond