Over verzoekers zoon X is in 2004 een ondertoezichtstelling uitgesproken. Later is X veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (de zgn. PIJ-maatregel). Vervolgens verbleef X in verschillende jeugdinrichtingen.
Verzoeker klaagt over de, in zijn ogen, gebrekkige begeleiding die X tijdens zijn verblijf in de jeugdinrichtingen van zijn gezinsvoogd heeft ontvangen. In dit kader klaagt verzoeker er onder meer over dat er onvoldoende aandacht is besteed aan het onderwijs van X.
De No stelde vast dat de verantwoordelijkheid voor het aanbieden van (voldoende) onderwijs en/of andere dagactiviteiten, berust bij de (directeur van de) inrichting waar de minderjarige verblijft. In die gevallen waarin de in de inrichting verblijvende minderjarige onder toezicht is gesteld, is Bureau Jeugdzorg (de gezinsvoogd) echter verantwoordelijk voor de begeleiding van en toezicht op de minderjarige. Dit betekent dat van een gezinsvoogd mag worden verwacht dat hij in de gaten houdt of de minderjarige een zinvolle dagbesteding heeft waar het volgen van onderwijs deel van kan uitmaken. In die gevallen waarin een zinvolle dagbesteding niet van de grond lijkt te komen, mag van de gezinsvoogd worden verwacht dat hij concrete actie onderneemt en zo nodig een bemiddelende rol speelt tussen de inrichting en de minderjarige.
In dit geval had de No geen reden om eraan te twijfelen dat vanuit de instellingen onvoldoende zorg was besteed aan het onderwijs van X. Wel achtte hij het voorstelbaar dat de zorgen van verzoeker met name waren ontstaan door de vele overplaatsingen van X. De No vond dan ook dat het beter was geweest indien de gezinsvoogd had geprobeerd om meer inzicht te krijgen in de dagbesteding van X en dit vervolgens had laten weten aan verzoeker. Op dit punt was dan ook in strijd met het vereiste van bijzondere zorg gehandeld.
-zich onvoldoende heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat X in een (andere) behandelinrichting werd geplaatst;
- onvolledige rapportage