Verzoeker was lokvoer voor wilde zwijnen aan het strooien op een hectare bosgrond die aan een particulier, de heer B., toebehoorde. Dit perceel was gelegen naast het terrein van Staatsbosbeheer, dat werd gepacht door de heer G. Verzoeker was één van de onderpachters van de heer G.
Toen verzoeker hiermee bezig was kwam X, medewerker van Staatsbosbeheer en buitengewoon opsporingsambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, langs. X sprak verzoeker aan en gaf hem te kennen dat het volgens de Flora- en Faunawet verboden is lokvoer te strooien. Ook wees hij verzoeker erop dat hij hiervoor een proces-verbaal kon opmaken. Tijdens een gesprek tussen verzoeker en X, een dag later, gaf X nog aan dat hij geen proces-verbaal zou opmaken maar dat hij de overtreding wel zou moeten melden aan de huurder van het jachtrecht, de heer G. Blijkbaar ging hij daartoe dezelfde of de volgende dag over; enkele dagen later liet de heer G. verzoeker weten de samenwerking te beëindigen.
Verzoeker klaagde erover dat X blijkbaar informatie over de vermeende overtreding had verschaft aan G., de huurder van het jachtrecht.
Van schending van het ambtsgeheim door X zou naar het oordeel van de Nationale ombudsman sprake kunnen zijn indien vaststond dat X de heer G. meldde dat hij verzoeker aantrof terwijl deze een - mogelijk - strafbaar feit beging. Uit een brief die de heer G. verzoeker stuurde viel echter niet af te leiden dat de heer G. door X was geïnformeerd over diens opvatting dat verzoeker een strafbaar feit beging. De heer G. liet zich over de handelwijze van verzoeker uit uitsluitend in relatie tot een verantwoord wildbeheer en niet in relatie tot de mogelijke strafwaardigheid van zijn gedrag. Daarmee was in ieder geval niet komen vast te staan dat X de pachter ook informeerde over zijn opvatting dat sprake was van een strafbaar feit. Echter, ook is niet komen vast te staan dat X de heer G. hierover níet informeerde. Daarom onthield de Nationale ombudsman zich van een oordeel op dit punt.
Verder was X, naar het oordeel van de Nationale ombudsman, als veldmedewerker van Staatsbosbeheer, gerechtigd en wellicht zelfs gehouden om informatie die mogelijk relevant was voor de pachter, de heer G., aan hem door te geven. Dat het, zoals verzoeker stelde, ging om een voorval dat zich afspeelde op een perceel dat niet aan Staatsbosbeheer toebehoorde acht de Nationale ombudsman in dit verband niet relevant. Verzoeker was bij X bekend als huurder van de heer G. en als deelnemer in het samenwerkingsverband; bovendien zou hetgeen X die dag waarnam van invloed kunnen zijn op het faunabeheer op het verpachte terrein. Immers, het strooien van lokvoer op het perceel van de heer B., dat deels grensde aan het verpachte terrein, zou gevolgen kunnen hebben voor de wildstand op dat laatste terrein. X heeft dan ook niet gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit door zijn waarnemingen als veldmedewerker mee te delen aan G.
Vereiste van professionaliteit; behoorlijk.