Verzoekster is op 16 oktober 2001 in Groot-Britannië veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van elf jaar vanwege drugssmokkel. Na een verzoek daartoe van verzoekster wordt zij op 7 maart 2003 overgebracht naar Nederland om daar de rest van haar straf uit te zitten. Het systeem van vervroegde invrijheidsstelling is in Groot-Britannië anders geregeld dan in Nederland.
Verzoekster klaagt erover dat het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met name de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Groot-Brittannië, ten tijde van haar detentie in Groot-Brittannië onjuiste dan wel onvolledige informatie hebben verstrekt over de mogelijkheden om haar detentie in Nederland te vervolgen.
De Nationale ombudsman heeft in zijn onderzoek kunnen vaststellen, dat de Nederlandse autoriteiten verzoekster hebben voorzien van de informatie die voor haar van belang was, en haar in voldoende mate hebben laten weten dat in Groot-Brittannië toentertijd in vrijwel alle gevallen de voortgezette tenuitvoerlegging werd gehanteerd, en dat deze procedure - als gevolg van verschillen in de VI-regeling - bij een overbrenging naar Nederland tot gevolg kon hebben dat betrokkene (aanzienlijk) langer gevangen zat dan in het land waar de veroordeling was uitgesproken.
Hij concludeert dan ook, dat zowel het Ministerie van Justitie als het Ministerie van Buitenlandse Zaken (en dan met name de ambassade ter plaatse) verzoekster terzake niet onjuist, dan wel onvolledig hebben geïnformeerd.
De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging behoorlijk.
Het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking is niet geschonden.