Verzoeker klaagde over de lange behandelingsduur van zijn klacht die hij bij de politie had ingediend.
Verzoeker diende zijn klacht op 27 augustus 2007 in. Op 1 februari 2008 vond in het kader van de informele klachtenprocedure een bemiddelingsgesprek plaats. Verzoeker vond dit gesprek niet bevredigend en wendde zich op 10 februari 2008 tot de Nationale ombudsman die de klacht op 19 februari doorstuurde naar de korpsbeheerder met het verzoek de klacht te behandelen. Bij de districtschef werd informatie over de klacht opgevraagd en op 13 juni 2008 rapporteerde deze aan de korpschef. Vervolgens stuurde de korpschef zijn bevindingen op 23 juni 2008 door naar de klachtencommissie van het regionale politiekorps. Daarna duurde het nog tot 11 september 2008 voordat de klacht door de klachtencommissie werd behandeld.
Verzoeker wachtte al bijna een jaar op een beslissing op zijn klacht. Dit achtte de Nationale ombudsman onaanvaardbaar lang. Weliswaar had de strafrechter verzoeker op 10 december 2007 veroordeeld wegens mishandeling en kon dit een reden zijn voor de korpsbeheerder om verzoekers klacht om die reden (tijdelijk) buiten behandeling te laten, dit was echter op geen enkele wijze aan verzoeker of de Nationale ombudsman gecommuniceerd. De Nationale ombudsman achtte het daarom aannemelijk dat verzoekers klacht niet op die grond buiten behandeling was gesteld. Al zou verzoekers klacht echter tot de uitspraak van de strafrechter buiten behandeling zijn gelaten, dan nog had de korpsbeheerder ruimschoots de wettelijke termijn voor klachtbehandeling (maximaal achttien weken) geschonden. Nu er na bijna een jaar nog steeds geen beslissing was genomen op verzoekers klacht, was er gehandeld in strijd met het vereiste van voortvarendheid.
De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.