Verzoeker is belastingadviseur. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek doorzocht de FIOD het kantoor van verzoeker, waarbij het digitale gegevensbestand van verzoeker werd gekopieerd. Dit bestand bevatte onder meer gegevens van cliënten van verzoeker. Een deel van deze gegevens werd door het Openbaar Ministerie aan de Belastingdienst verstrekt. Op een later moment deed de Belastingdienst een verzoek om informatie aan verzoeker, betreffende één van zijn cliënten. De Belastingdienst gaf daarbij aan wat de basis van dit verzoek was, en verwees daarbij onder meer naar de van de computer van verzoeker afkomstige gegevens.
Verzoeker klaagde erover dat de Belastingdienst naar aanleiding van ten onrechte door het Openbaar Ministerie verstrekte digitale gegevens een verzoek om informatie aan hem had gedaan met betrekking tot één van zijn cliënten.
Verzoeker was van mening dat het Openbaar Ministerie de digitale gegevens niet aan de Belastingdienst had mogen verstrekken op grond van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen en beleidsregels. Hij verwees daarbij naar het leerstuk van het onrechtmatig verkregen bewijs. Verzoeker was voorts van mening dat op deze gegevens het informele verschoningsrecht van toepassing was. De Belastingdienst had de gegevens derhalve niet mogen gebruiken. Tenslotte was verzoeker van mening dat de Belastingdienst de vertrouwensrelatie tussen verzoeker en zijn cliënt had geschaad door in zijn brief te verwijzen naar de van verzoekers' computer afkomstige gegevens.
De Nationale ombudsman overwoog dat de inspecteur op basis van artikel 47 Awr een ruime bevoegdheid toekomt om informatie te vragen aan belastingplichtigen en/of hun adviseurs. De inspecteur is deze bevoegdheid in de onderhavige situatie niet te buiten gegaan. Het leerstuk van onrechtmatig verkregen bewijs speelt geen rol bij het bepalen van een belastingschuld.
Voorts overwoog de Nationale ombudsman dat ook het zogenaamde informele verschoningsrecht in de onderhavige casus niet van toepassing is. Tenslotte was de Nationale ombudsman van oordeel dat de vertrouwensrelatie tussen een adviseur en zijn cliënt niet primair de zorg van de Belastingdienst is.
De Nationale ombudsman concludeerde dat de Belastingdienst niet had gehandeld in strijd met het verbod van misbruik van bevoegdheid. De klacht was ongegrond.