Naar aanleiding van een uitspraak van de rechter werd verzoeksters zoon (A) onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (BJZ). Verder bepaalde de rechter dat A zijn hoofdverblijf bij zijn vader zou hebben. Verzoekster was het niet eens met deze uitspraken.
De verhouding tussen verzoekster en BJZ was moeizaam. Op enig moment diende verzoekster een klacht in bij BJZ over de gezinsvoogd. De klacht werd door de klachtencommissie behandeld. Deze oordeelde een paar klachtonderdelen gegrond en een paar andere ongegrond. BJZ werd, conform de interne klachtregeling, in de gelegenheid gesteld zijn visie op het oordeel van de klachtencommissie te geven. Hierop deelde BJZ onder opgaaf van redenen, de klachtonderdelen die gegrond waren verklaard alsnog ongegrond.
Verzoekster diende vervolgens hierover een klacht in bij de Nationale ombudsman. Het gaat om de volgende klachten:
BJZ had niet naar haar geluisterd toen zij opmerkte dat gewenning ook op doordeweekse dagen kon;
haar ex-partner heeft A tegen de afspraak in eerder opgehaald en BJZ had daar niets aan gedaan en
BJZ heeft verzoekster niet geïnformeerd over de overgang naar de vader en heeft A zonder haar medeweten van school gehaald.
ad 1. Uit de stukken en de verklaringen afgelegd tegenover de klachtencommissie blijkt niet dat BJZ naar verzoekster heeft geluisterd. BJZ heeft in ieder geval niet kenbaar gemaakt waarom verzoeksters argument niet tot wijziging van de gekozen benadering heeft geleid. De Nationale ombudsman oordeelde het alsnog ongegrond verklaren van de klacht onbehoorlijk op grond van het motiveringsvereiste.
ad 2. Uit de contactjournaals bleek alleen dat BJZ de vader had gesproken. Niet dat het incident was besproken. BJZ had tegenover de klachtencommissie erkend dat hij het gesprek met de vader niet aan verzoekster had teruggekoppeld. De Nationale ombudsman oordeelde het alsnog ongegrond verklaren van de klacht onbehoorlijk in verband met schending van het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking.
ad 3. Vanwege de houding die verzoekster zich had aangemeten na de uitspraken van de rechter, koos BJZ in het belang van A ervoor verzoekster pas achteraf hierover te informeren. De Nationale ombudsman oordeelde dat het alsnog ongegrond verklaren van deze klacht behoorlijk was. Wel is de Nationale ombudsman van mening dat BJZ na de overgang eerder had kunnen informeren of in ieder geval een bericht op de voicemail van verzoeksters mobiele telefoon had kunnen inspreken.