Verzoeksters vriend K. werd door een arrestatieteam aangehouden wegens een openstaand onherroepelijk vonnis van negen dagen subsidiaire hechtenis.
Verzoekster klaagde erover dat haar vriend door een AT in haar woning was aangehouden, terwijl er volgens haar onvoldoende reden was om voor deze aanhouding een AT in te zetten.
Het was de Nationale ombudsman gebleken dat wanneer K. door de politie wordt aangehouden dan wel weet dat hij wordt gezocht, hij er telkens alles aan doet om uit handen van de politie te blijven dan wel te ontvluchten. Het was niet gebleken dat K. zich gewelddadig gedraagt om aan zijn aanhouding te ontkomen. Wel neemt K. tijdens zijn vluchtpogingen grote risico's in het verkeer, maar van grote risico's was niet gebleken wanneer K. in een woning wordt aangehouden. De Nationale ombudsman was er niet van overtuigd dat de aanhouding in verzoeksters woning slechts door een AT kon worden verricht en oordeelde dat redelijkerwijs niet kon worden aangenomen dat er bij een reguliere aanhouding per definitie sprake is van een levensbedreigende situatie. Voorts was van belang dat met de aanhouding geen haast was geboden en het om de executie van een zeer geringe vrijheidsstraf als subsidiaire straf ging. De Nationale ombudsman oordeelde dan ook dat er onvoldoende reden was voor de hoofdofficier van justitie om toestemming te geven K. door een AT in verzoeksters woning aan te laten houden.
De onderzochte gedraging was in strijd met het evenredigheidsbeginsel.