Twee politieambtenaren verschenen aan verzoekers woning om X aan te houden. Verzoeker vertelde de politieambtenaren dat X was verhuisd en gaf aan in welke kamer X had gewoond. De politieambtenaren verzochten verzoeker zich te legitimeren, hetgeen hij weigerde te doen. Hierop doorzochten zij verzoekers kamer en vonden zij zijn legitimatiebewijs in een tas. Nadat bleek dat verzoeker niet de gezochte X was, zijn de politieambtenaren weer vertrokken.
Verzoeker klaagde erover dat de politie hem heeft verzocht zich te legitimeren.
Nu de politie optrad in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, X volgens de GBA-gegevens op het adres van verzoeker woonachtig zou zijn en er geen sprake was van kamernummering waaruit zou kunnen blijken dat er meerdere personen in het pand woonachtig waren, achtte de Nationale ombudsman het redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitvoering van arrestatiebevelen dat verzoeker zich diende te legitimeren. Verzoeker had immers de gezochte X kunnen zijn.
De politie heeft niet in strijd met het redelijkheidsvereiste gehandeld.
Verzoeker klaagde er tevens over dat de politie zijn kamer heeft doorzocht.
De Nationale ombudsman was het niet eens met de stelling van de korpsbeheerder dat er geen sprake was van een doorzoeking, nu de politie wel degelijk naar een legitimatiebewijs heeft gezocht. Hiervoor was echter geen wettelijke basis en de politieambtenaren waren evenmin voorzien van een machtiging tot doorzoeking. Zelfs indien verzoeker zou hebben gezegd dat de politieambtenaren maar moesten zoeken naar zijn legitimatiebewijs (hetgeen verzoeker betwistte), hadden zij niet mogen overgaan tot een doorzoeking, omdat dit een te zware aantasting van de privacy is die aan strenge wettelijke voorschriften is verbonden.
De politie heeft in strijd met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer gehandeld.