Verzoekster klaagt erover dat een officier van justitie te Almelo heeft verzuimd met naam genoemde stukken, die door haar advocaat aan de officier zijn gezonden, aan het strafdossier van haar ex-echtgenoot toe te voegen, zodat de politierechter geen kennis heeft kunnen nemen van deze stukken.
De Nationale ombudsman oordeelde dat één van de taken van een officier van justitie is het samenstellen van een strafdossier, waarbij de waarheidsvinding centraal staat. In het strafdossier dient een officier van justitie stukken te voegen die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin. Hierbij geldt het relevantiecriterium, dat betekent dat stukken die van belang kunnen zijn voor de beantwoording van een van de vragen van de artikelen 348 en 350 aan het dossier dienen te worden toegevoegd (zie Achtergrond, onder IV.). Eén van de vragen van artikel 350 is of bewezen kan worden of de verdachte het feit heeft begaan.
Gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen en de mutatie opgemaakt door een politieambtenaar, is de Nationale ombudsman van oordeel dat deze stukken redelijkerwijze van belang hadden kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of het feit belaging kon worden bewezen. Met name de getuigenverklaringen geven steun aan de door verzoekster gedane aangifte van belaging. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de officier van justitie niet in redelijkheid kon beslissen om deze stukken niet toe te voegen aan het strafdossier.
Het vereiste van professionaliteit, niet behoorlijk.
Onderzoek uit eigen beweging:
Het op grond van artikel 9:8, lid 1, sub e van de Algemene wet bestuursrecht niet behandelen van de klacht van verzoekster door de hoofdofficier van justitie te Almelo.
Niet behoorlijk, grond had moeten zijn 9:8 lid 1 sub f.