Verzoeker was woonachtig op Cyprus. Hij diende bij de Belastingdienst een klacht in tegen de adressering van een exploot van betekening aan een adres in Zwolle. Tevens klaagde hij over de voorgenomen openbare verkoop en over de wijze waarop de aanslagregeling was verlopen. De Belastingdienst nam de klacht niet in behandeling onder verwijzing naar artikel 9:8, lid 1, letters c en/of d Awb.
Voorts had verzoeker, ondanks een toezegging van de Belastingdienst dat de uitspraak zou worden gedaan, na geruime tijd nog geen uitspraak ontvangen op bezwaarschriften tegen een aantal aanslagen inkomstenbelasting.
Bij de Nationale ombudsman klaagde verzoeker erover dat de Belastingdienst zijn klacht niet in behandeling had genomen. Voorts klaagde verzoeker over de trage afhandeling van de bezwaarschriften.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de omstandigheden die de Belastingdienst had aangevoerd om de klacht niet in behandeling te nemen niet werden genoemd in het door de Belastingdienst aangehaalde artikel van de Awb en derhalve geen grond vormden om de klacht niet in behandeling te nemen. De Nationale ombudsman oordeelde voorts dat het exploot ten onrechte was betekend aan het adres in Zwolle en dat daarvoor de procedure van artikel 46 Rv. had moeten worden gevolgd. De Nationale ombudsman oordeelde verder dat de Belastingdienst de bezwaarschriften van verzoeker onvoldoende voortvarend had behandeld. Ten aanzien van het argument van de Belastingdienst dat het enige tijd niet duidelijk was geweest wie verzoekers gemachtigde was zodat geen hoorgesprek kon worden gehouden, oordeelde de Nationale ombudsman dat de Belastingdienst zich tot verzoeker had moeten wenden en hem in de gelegenheid had moeten stellen zich desgewenst te laten vergezellen door een gemachtigde.
De Nationale ombudsman concludeerde dat de Belastingdienst de vereisten van rechtszekerheid, administratieve nauwkeurigheid en voortvarendheid had geschonden en dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk was.