Een docente aan een hogeschool ontving een hoge ontslagvergoeding. Haar zuster bleek lid van de Raad van Toezicht. Er ontstond binnen en buiten de hogeschool commotie. Het vermoeden rees dat er sprake was van belangenverstrengeling. Had de docente niet een onredelijk hoge vergoeding ontvangen vanwege de familieband?
De Nationale ombudsman werd gevraagd te onderzoeken of de vertrekregeling als redelijkerwijs passend kon worden aangemerkt en of de bij de vertrekregeling betrokkenen in overeenstemming met hun bevoegdheden gehandeld hadden.
Omdat er sprake was van een langdurig dienstverband met een vakbekwame docente en de vergoeding aansloot bij de gebruikelijke maatstaven oordeelde de Nationale ombudsman dat de vergoeding bij afweging van alle belangen redelijk was. Hoewel de familieband met het lid van de Raad van Toezicht geen directe invloed op de vorm van het ontslag en de hoogte van de vergoeding had, was de schijn van belangenverstrengeling wel gewekt. De Raad van Toezicht had zich actiever moeten opstellen om die schijn weg te nemen. Ook constateerde de Nationale ombudsman dat de organisatorische voorzieningen binnen de hogeschool in het licht van de verantwoordingsplicht van het College van Bestuur te wensen overlieten.
De Nationale ombudsman oordeelde over de ontslagvergoeding dat het redelijkheidsvereiste niet geschonden was. Over de tweede vraag oordeelde hij dat het vereiste van adequate organisatorische voorzieningen was geschonden evenals het vereiste van onvooringenomenheid.