Verzoeksters zoon overleed in oktober 2005; hij was toen vierentwintig. Nadat het UWV enkele malen de erven had aangeschreven over een vordering, werden vanaf januari 2007 opeens brieven op naam van verzoeksters overleden zoon verzonden. Bovendien werd in deze brieven ten onrechte melding gemaakt van een vordering; deze was namelijk al voldaan door verzoekster.
Verzoekster klaagde over deze handelwijze van het UWV.
Het UWV gaf aan dat het overlijden correct was verwerkt door het kantoor te Groningen. Toen het dossier, voor de verdere financiële afwikkeling, werd overgedragen aan het kantoor te Amsterdam werd de vordering echter ten onrechte niet afgeboekt. De brieven die vervolgens uitgingen stonden weer op naam van verzoeksters zoon.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het aanschrijven van een overledene op alle mogelijke manieren moet worden voorkomen. Hij stelde hierbij voorop dat menselijk falen, dat hier blijkbaar speelde, niet altijd te voorkomen zal zijn. Wel moet de organisatie zodanige maatregelen nemen dat de kans op dergelijke fouten tot een absoluut minimum wordt beperkt. In dit opzicht had het UWV blijkbaar onvoldoende maatregelen genomen. Doordat sprake was van een overdrachtsmoment, waarna nieuwe handelingen nodig waren, werd de kans op fouten immers aanzienlijk vergroot.
Vereiste van adequate organisatorische voorzieningen. Niet behoorlijk.
Het UWV wordt in overweging gegeven zodanige maatregelen te nemen dat gegevens, na overdracht van een dossier, niet opnieuw behoeven te worden ingevoerd.