2008/031

Rapport

Verzoekers waren fiscale partners van elkaar. De Belastingdienst verleende eigener beweging aan elk van hen een voorlopige teruggaaf (VT) inkomstenbelasting 2006. De VT van verzoekster betrof de uitbetaling van de algemene heffingskorting. De VT van verzoeker was gebaseerd op een inkomen in box 1 van € 14.380. De voorlopige teruggaven waren gebaseerd op historische gegevens. Op het biljet van de voorlopige teruggaaf van verzoekster was het advies vermeld om een aanpassing te vragen indien het inkomen van haar fiscale partner over 2006 lager zou zijn dan € 7.900.

Bij de definitieve aanslag over 2006 zou verzoekster een deel van de VT terug moeten betalen, omdat haar partner over 2006 niet voldoende inkomstenbelasting verschuldigd was als gevolg van de voor hem van toepassing zijnde heffingskortingen.

Verzoekers klaagden erover dat de Belastingdienst bij het vaststellen van de VT van verzoekster geen rekening had gehouden met de bij hem bekende gegevens van verzoeker.

De Nationale ombudsman overwoog dat verzoekers ervan mochten uitgaan dat de Belastingdienst bij het eigener beweging vaststellen van de VT's zo nauwkeurig mogelijk te werk zou gaan en rekening zou houden met alle bij hem bekende gegevens. Verzoekster had er dan ook, mede gelet op het advies op het biljet, geen rekening mee behoeven te houden dat zij een deel van de VT zou moeten terugbetalen.

De Nationale ombudsman overwoog dat de handelwijze van de Belastingdienst in strijd was met het vereiste van adequate organisatorische voorzieningen en concludeerde dat de klacht gegrond was.

De Nationale ombudsman nam met instemming kennis van het voornemen van de staatssecretaris van Financiën om met ingang van 2009 de partnergegevens te betrekken bij het automatisch vaststellen van een VT.

Instantie: Belastingdienst/Oost/kantoor Almelo

Klacht:

Op eigen initiatief en op verschillende tijdstippen een voorlopige teruggaaf verleend zonder daarbij acht te slaan op de bekende gegevens van de (fiscale) partner.

Oordeel:

Gegrond