Defensie heeft in 1999 en in 2004 een overeenkomst met de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) afgesloten waarin werd afgesproken dat het CAOP scholing en vorming in het kader van de medezeggenschap zou verzorgen bij Defensie. Dit betekende niet dat andere aanbieders geen scholing en vorming aan mochten bieden, maar wel dat het CAOP bepaalde voordelen genoot, onder andere door de mogelijkheid van centrale facturering.
Verzoeker klaagde erover dat Defensie de scholing en vorming van de medezeggenschapscommissies niet openbaar had aanbesteed conform de Europese richtlijn 92/50 (per 1 december 2005 vervangen door richtlijn 2004/18 EG) en dat hij door het ontbreken van de mogelijkheid van centrale facturering benadeeld werd.
De Nationale ombudsman oordeelde dat Defensie in 2004 ten onrechte de overeenkomst niet openbaar had aanbesteed. Defensie was van mening dat deze overeenkomsten waren aangegaan met een organisatie waarvoor op dat moment mocht worden aangenomen dat deze een publiekrechtelijke instelling was of dusdanig onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de overheid opereerde dat er sprake was van inbesteding en dus van een uitzondering op de aanbestedingsverplichting.
De Europese jurisprudentie over de aanbestedingsrichtlijn gaf echter op dat moment al voldoende duidelijk aan dat alleen sprake kon zijn van een onderhandse opdracht waarvoor vrijstelling van de richtlijn zou gelden als de aanbestedende dienst voldoende toezicht houdt op de verzelfstandigde dienst en als deze dienst in hoofdzaak voor die aanbestedende dienst werkt. Defensie was niet in de organen van het CAOP vertegenwoordigd, zodat niet aan dit toezichtbegrip kon worden voldaan. De Nationale ombudsman vond dan ook dat Defensie verzoeker benadeeld had door hem niet de mogelijkheid van centrale facturering te bieden.
De Nationale ombudsman achtte de gedragingen in strijd met het gelijkheidsbeginsel
De Nationale ombudsman gaf Defensie in overweging met verzoeker in gesprek te treden om te bezien op welke wijze hij gecompenseerd kan worden voor het ondervonden nadeel