In verband met het niet in orde zijn van de APK van zijn voertuig, werd verzoeker door politieambtenaren aangesproken en om zijn rijbewijs gevraagd. Omdat verzoeker zijn rijbewijs niet toonde en daarom werd verdacht van het niet voldoen aan een vordering werd hij meegenomen naar het politiebureau, alwaar hij werd ingesloten. Ondanks dat verzoeker ontkende dat er sprake was geweest van een aanhoudingssituatie, oordeelde de Nationale ombudsman dat het niet voldoen aan een vordering een strafbaar feit opleverde waarvoor verzoeker aangehouden werd. Ten aanzien van de klachten van verzoeker over zijn insluiting en fouillering oordeelde de Nationale ombudsman dat de politie daarbij onjuist had gehandeld. Nadat verzoeker tijdens zijn voorgeleiding zijn rijbewijs had laten zien had hij in vrijheid gesteld moeten worden, nu niet was aangevoerd of gebleken dat de politie nadien opsporingsonderzoek moest verrichten waarvoor ophouding en insluiting van verzoeker noodzakelijk was. Het uitschrijven van twee administratieve sancties was geen grond waarop verzoeker ingesloten kon worden. Strijd met het verbod op onrechtmatige vrijheidsontneming. Hierdoor was ook de standaard aan de insluiting voorafgaande fouillering onjuist. Daarmee handelde de politie in strijd met het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam.
Overweging en slotbeschouwing over samenloop administratiefrechtelijke en strafrechtelijke afhandeling van overtreding van een verkeersvoorschrift en de gecompliceerde wet- en regelgeving op dat punt.
Verder oordeelde de Nationale ombudsman dat de korpsbeheerder in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving heeft gehandeld door een bepaalde ambtenaar niet te horen tijdens de interne klachtprocedure ten aanzien van een ander klachtonderdeel. De Nationale ombudsman vond dat de korpsbeheerder zich als eindverantwoordelijke voor de interne klachtafhandeling daarbij niet achter de klachtencommissie kon verschuilen.