Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien kocht verzoeker begin 2006 een mobiele snackwagen. Zijn beoogde standplaats lag in de gemeente Lelystad, langs een provinciale weg, op een parkeerterrein van het waterschap Zuiderzeeland. Verzoeker vroeg het waterschap op 6 april 2006 om toestemming en kreeg die op 15 mei 2006 in de vorm van een ontheffing. Het waterschap wees erop, dat ook toestemming nodig was van de gemeente en de provincie Flevoland. De gemeente verleende verzoeker op 15 mei 2006 een vergunning. Vervolgens belde verzoeker rond 18 mei 2006 met de provincie, die hem meedeelde dat een half jaar eerder al aan een ander toestemming was verleend. Nader overleg leidde niet tot een oplossing en daarom wendde verzoeker zich op 14 augustus 2007 tot de Nationale ombudsman. Omdat de standplaats volgens verzoeker niet werd gebruikt en omdat het een seizoensgebonden bedrijf betrof, deed de Nationale ombudsman de provincie eerst een voorstel voor een praktische en vlotte oplossing. De provincie hield echter vast aan het eerder ingenomen standpunt.
Op 4 januari 2007 ontving de Nationale ombudsman een klacht van degene die van de provincie toestemming had gekregen. Vervolgens is de Nationale ombudsman een onderzoek begonnen, gericht op het ongecoördineerd en weinig klantgericht werken van de betrokken overheidsinstanties.
Op initiatief van de provincie is vervolgens in overleg met betrokkenen alsnog een oplossing gevonden, aldus dat de een, verzoeker, schadeloos is gesteld, en de ander het mogelijk is gemaakt de desbetreffende standplaats in te nemen.
De Nationale ombudsman oordeelde dat in deze niet alledaagse maar ook niet unieke situatie de betrokken overheidsinstantie zich in verband met de van hen gevraagde beslissing hadden moeten afvragen of er mogelijk meer belangen speelden en of die ter beoordeling van een andere overheidsinstantie stonden. Zo had de provincie zich naar aanleiding van het contact met verzoeker van 18 mei 2006 moeten realiseren dat geen van beide gegadigden die standplaats kon innemen en moeten nagaan of een oplossing kon worden gevonden. De betrokken instanties hadden bij het in behandeling nemen van de aanvragen bij elkaar moeten informeren, maar zijn daarin tekort geschoten.
De Nationale ombudsman achtte de klacht gegrond wegens strijd met het beginsel van actieve en adequate informatieverwerving.