Verzoeker was, na een echtscheiding, verplicht om kinderalimentatie te betalen. Omdat hij volgens zijn ex-echtgenote niet aan deze verplichting voldeed, werd het LBIO ingeschakeld die daarop de inning overnam.
Verzoeker klaagde er onder meer over dat het LBIO niet gerechtigd was de inning van zijn inmiddels meerderjarige zoon over te nemen, omdat zijn zoon niet voldeed aan een in het echtscheidingsconvenant opgenomen voorwaarde met betrekking tot zijn recht op een bijdrage.
De No stelde voorop dat artikel 1:395b BW bepaalt dat het bedrag dat de rechter heeft opgelegd aan de onderhoudsplichtige om te betalen voor de opvoeding en verzorging van zijn minderjarige kind, op het moment dat het kind meerderjarig wordt, automatisch wordt omgezet in een bedrag dat moet worden betaald voor levensonderhoud en studie van dat kind. Deze omzetting gebeurt dus automatisch. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de onderhoudsgerechtigde ouder vanaf dat moment ook niet langer rechthebbende is. Dit brengt mee dat ouders slechts afspraken kunnen maken voor de periode waarin het kind jonger dan achttien jaar is. Eerder tussen ouders gemaakte afspraken betreffende de onderhoudsbijdrage na het bereiken van de meerderjarige leeftijd, doen dus niets af aan de rechten die het kind tijdens zijn meerderjarigheid zelfstandig jegens zijn ouders kan doen gelden. Omdat dergelijke afspraken het meerderjarige kind niet kunnen worden tegengeworpen, vond de No dat het LBIO bij de overname van de inning ten behoeve van de meerderjarige zoon van verzoeker met deze afspraken dus ook geen rekening hoefde te houden. Dat het LBIO dat in dit geval dan ook niet had gedaan, was niet in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid.
Overname inning met voorbij gaan aan tussen ex-partners gemaakte afspraken; terugbetaling; klachtbehandeling.