Verzoekster exploiteert een uitzendbureau. Verzoekster verzocht de CWI haar voor een van haar werknemers een ontslagvergunning te verlenen wegens bedrijfseconomische redenen.
Verzoekster klaagde erover dat de CWI ten onrechte haar beroep op de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 4:2, vierde lid van het Ontslagbesluit niet had gehonoreerd. De hardheidsclausule houdt in dat indien de werkgever aannemelijk maakt dat de vervanging van een werknemer die uit hoofde van zijn functie bij een derde te werk is gesteld om onder diens toezicht werkzaam te zijn, in redelijkheid niet kan worden geëffectueerd, de CWI deze werknemer bij de toepassing van het anciënniteitsbeginsel buiten beschouwing kan laten.
De Nationale ombudsman overwoog dat verzoekster het inleenbedrijf tweemaal had benaderd met de vraag of betrokken werkneemster kon worden uitgewisseld met de op dat moment daar nog werkzame werknemer met een korter dienstverband. Het inleenbedrijf had verzoekster onder opgaaf van redenen laten weten daar niet toe bereid te zijn. Tevens had het inleenbedrijf aangegeven dat indien verzoekster bleef aandringen op de bedoelde uitwisseling, dit consequenties kon hebben voor de relatie met verzoekster. De Nationale ombudsman was dan ook van mening dat de CWI in redelijkheid niet van verzoekster had kunnen verlangen dat zij nog meer druk zou uitoefenen op het inleenbedrijf om werkneemster uit te mogen wisselen.
De CWI had in redelijkheid het beroep van verzoekster op toepassing van de hardheidsclausule niet mogen afwijzen. De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk was.
De CWI werd in overweging gegeven bij de beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule uitdrukkelijk rekening te houden met de belangen van een werkgever die geconfronteerd wordt met de expliciete en gemotiveerde weigering van een inlener om met vervanging van één van zijn werknemers in te stemmen.
Handelen in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor