Verzoeker en zijn broer waren aangehouden wegens verdenking van diefstal in verband waarmee onder andere de zaklamp van verzoeker in beslag was genomen. Diezelfde dag besliste de hulpofficier van justitie tot teruggave van de zaklamp. Verzoeker en zijn broer werden apart van elkaar later die dag heengezonden. De betrokken politieambtenaar verklaarde de zaklamp aan verzoeker te hebben teruggegeven. Verzoeker stelde de zaklamp niet te hebben teruggekregen.
De registratie omtrent de inbeslaggenomen zaklamp bood geen uitsluitsel. Een bewijs van teruggave ontbrak en uit de schriftelijke beslissing van de hulpofficier van justitie tot teruggave van de zaklamp en het later door de politieambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen werd niet duidelijk aan wie de zaklamp retour had moeten worden gegeven, noch aan wie de lamp retour was gegeven. De betrokken politieambtenaar was niet helemaal te volgen in zijn lezing over de teruggave, omdat er een aantal tegenstrijdigheden leken te zijn in zijn verklaring en omdat een deel van zijn verklaring niet overeen kwam met de feitelijke gang van zaken zoals was weergegeven in het proces-verbaal.
Voor de Nationale ombudsman was duidelijk geworden dat de politie tekort was geschoten in de administratieve verwerking van de teruggave van de zaklamp, waardoor niet meer kon worden vastgesteld wat er wanneer met zaklamp was gebeurd. Daarmee kon indruk ontstaan dat de betrokken politieambtenaar zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat hij de lamp had teruggeven. Meer in het algemeen merkte de Nationale ombudsman op dat deze casus aantoonde dat een nauwkeurige administratie voor de overheid van onmiskenbaar belang is bij de zorg voor goederen van burgers die tijdelijk onder haar verantwoordelijkheid vallen.
De andere klacht dat de politie gegevens omtrent zijn aanhouding had doorgegeven aan de bruikleengever van het anti-kraakpand waar hij woonde, verklaarde de korpsbeheerder tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman alsnog gegrond.