Verzoekster had een relatie met G. Uit die relatie is op 17 april 2000 een dochter, I. geboren. G. erkende I. bij akte verleden op 19 april 2000.Verzoekster en G. woonden tot 28 juli 2000 samen. In oktober 2005 tijdens een procedure over het hoofdverblijf van I. werd verzoekster duidelijk dat er vanaf 2000 sprake was van gezamenlijk gezag van verzoekster en G. over I. Uit een uittreksel uit het gezagsregister bleek dat de griffier van de rechtbank Amsterdam, sector kanton locatie Hilversum dit gezamenlijk gezag op 3 augustus 2000 in het gezagsregister aantekende. Verzoekster ontkende ooit een verzoek daartoe te hebben ingediend, laat staan te hebben ondertekend.
Verzoekster klaagde erover dat de griffier van de rechtbank te Amsterdam Sector kanton, locatie Hilversum op 3 augustus 2000 heeft nagelaten de handtekening van verzoekster op het verzoek van juni 2000 tot het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over een minderjarige (afdoende) te vergelijken met de handtekening van verzoekster op de kopie van haar bij dat verzoek gevoegde identiteitsbewijs.
De Nationale ombudsman oordeelde als volgt. Bij de griffier had na vergelijking van de handtekening van verzoekster op het verzoekschrift met de handtekening van verzoekster op de bij dat verzoekschrift gevoegde kopie van het rijbewijs twijfel moeten rijzen over de vraag of de op het verzoekschrift geplaatste handtekening die van verzoekster was. De onderzoeksplicht van de griffier had er derhalve toe moeten leiden dat de griffier partijen (te weten: G. en verzoekster) had moeten oproepen om persoonlijk te verschijnen teneinde hun identiteit vast te stellen. De griffier liet dit na en tekende op 3 augustus 2000 voornoemd gezamenlijk gezag aan in het gezagsregister.
De klacht was gegrond wegens strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid,.