Verzoeker had zijn auto, met daarin een "te koop"-bord, geparkeerd in de nabijheid van de Veemarkt te Utrecht geparkeerd waar op dat moment een automarkt werd gehouden. Na enige tijd werd verzoeker verzocht naar zijn auto te komen. Aldaar aangekomen zag verzoeker twee politieambtenaren staan die hen vertelden dat hij een bekeuring kreeg omdat het krachtens de APV niet was toegestaan om op die plaats een auto te koop aan te bieden. Verzoeker was het hiermee niet eens waarna de situatie escaleerde en verzoeker werd aangehouden.
Verzoeker klaagde er onder meer over dat hij bij zijn aanhouding door de politie was mishandeld.
De Nationale ombudsman stelde vast dat in dit geval bij de aanhouding geweld was gebruikt. Zo was verzoeker geduwd en vervolgens naar de grond geduwd waar fysieke druk op hem was uitgeoefend teneinde hem in bedwang te houden. Gelet op het feit dat verzoeker het niet eens was met de uitgeschreven bekeuring, hierdoor geïrriteerd raakte en dit ook duidelijk kenbaar maakte en bovendien een transactievoorstel wegens het zich verzetten tegen zijn aanhouding had aanvaard waardoor hij geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid de zaak aan de strafrechter voor te leggen, ging de Nationale ombudsman ervan uit dat verzoeker zich niet meewerkend had opgesteld en zich probeerde aan zijn aanhouding te onttrekken. Om die reden was de politie bevoegd geweld jegens verzoeker te gebruiken. Verder was ook niet gebleken dat de politie meer geweld had gebruikt dan nodig was geweest.
De Nationale ombudsman vond het politieoptreden dan ook behoorlijk en niet in strijd met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam.
Verder: - uit de auto halen van persoonlijke spullen; ophouden in een politiecel
