Op 21 december 2005 rond 00.37 uur ontving de politie twee keer op een avond een melding van geluidsoverlast veroorzaakt door de vader B. van verzoekster. Toen de politieambtenaren C. en D. voor de tweede maal ter plaatse waren constateerden zij geen (geluids)overlast en begaven zich terug naar hun dienstvoertuig. Vanuit het dienstvoertuig zagen zij vervolgens dat B. met zijn twee honden naar buiten kwam. Zij zagen dat B. naar de auto van de buren liep en dat hij een ruitenwisser van de auto van de buren afbrak. Hierop hielden de beide politieambtenaren B. op heterdaad aan wegens vernieling van de ruitenwisser. B. werd vervolgens samen met zijn twee honden meegenomen naar het bureau. Nadat B. was voorgeleid bij de hulpofficier van justitie is hij gedurende de nacht opgehouden en ingesloten in een cel. Uiteindelijk is B. na verhoor om 12.25 uur heengezonden.
Verzoekster klaagt er vervolgens over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond haar 71-jarige vader aansluitend op zijn aanhouding op 21 december 2005 een nacht hebben opgehouden.
De Nationale ombudsman oordeelde dat, hoewel de insluiting gedurende de nacht door de hulpofficier van justitie op rechtmatige gronden had plaatsgevonden, dit niet behoorlijk was.
Het strafbare feit waarvan B. werd verdacht was het vernielen van een ruitenwisser van de auto van zijn buurman. Twee politieambtenaren waren getuige van de vernieling en hielden B. hiervoor op heterdaad aan. Het vernielen van een ruitenwisser is naar het oordeel van de Nationale ombudsman een feit van geringe ernst. Daarbij komt dat B. de leeftijd van 71 jaar had en gesteld noch gebleken is dat B. ooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De enige reden om B. op te houden was het afleggen van een verhoord. Nu de aanhouding en voorgeleiding plaatsvond tijdens een voor de nachtrust bestemd tijdstip had politieambtenaar G. zich moeten realiseren dat door B. op te houden, B. een nacht moest doorbrengen in een cel. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de Nationale ombudsman van oordeel dat het onnodig bezwarend was om B. een nacht op te houden in een cel met als enige doel het kunnen horen van B. in de ochtend. Het had op de weg van politieambtenaar G. gelegen om B. naar huis te laten gaan en B. vervolgens te ontbieden zich de volgende ochtend te melden op het bureau voor het afleggen van een verklaring. Het belang van het onderzoek verzette zich daar niet tegen.
Door B. in te sluiten voor de nacht handelde de politie in strijd gehandeld met het evenredigheidsvereiste.
Evenredigheidsvereiste, niet behoorlijk.