Verzoeker had relatieproblemen met zijn vriendin. Op enig moment deed de vriendin van verzoeker aangifte jegens hem. Naar aanleiding van deze aangifte werd verzoeker aangehouden en enkele malen verhoord. Verzoeker gaf aan dat hij meerdere malen tegenover twee politieambtenaren had aangegeven dat hij aangifte tegen zijn ex-vriendin wilde doen, maar dat de twee politieambtenaren weigerde deze aangifte op te namen.
Verzoeker klaagt erover dat twee met name genoemde politieambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 7 augustus 2004, op 2 oktober 2004 tot en met 4 oktober 2004 en op 1 november 2004 hebben geweigerd zijn aangifte op te nemen.
Ten aanzien van het weigeren van het opnemen van de aangifte op 7 augustus 2004 mist de klacht van verzoeker feitelijke grondslag nu is gebleken dat de twee politieambtenaren die dag niet in dienst waren.
Ten aanzien van het weigeren van het opnemen van de aangifte in de periode van 2 oktober 2004 tot en met 4 oktober 2004 mist de klacht van verzoeker ook feitelijke grondslag nu het niet aannemelijk is dat verzoeker in die periode aangifte heeft gedaan bij de beide politieambtenaren.
Ten aanzien van het weigeren van het opnemen van de aangifte op 1 november 2004 onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel, nu niet kan worden vastgesteld of verzoeker op die dag aangifte heeft gedaan en of de desbetreffende politieambtenaar vervolgens heeft geweigerd deze aangifte op te nemen.
Het beginsel van fair play.
Onthoudt zich van een oordeel.