Verzoeker en zijn ex-partner hebben samengewoond van 1990 tot en met februari 2003. Uit deze relatie zijn in 1995 een zoon en in 1997 een dochter geboren. De ouders hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen. In een beschikking van de rechtbank van 21 november 2003 is een beslissing ter zake van de omgangsregeling aangehouden en is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: Raad) verzocht om een onderzoek te verrichten - met de mogelijkheid van proefcontacten - of een omgangsregeling zich tegen het belang van de minderjarige kinderen verzet. Eind juni 2004 startte het raadsonderzoek. Tijdens het raadsonderzoek heeft verzoeker na ontvangst van het concept-rapport van de Raad, bij de Raad een klacht ingediend over het handelen van de Raad, en over de inhoud van het concept-rapport.
Mede naar aanleiding van de klachtbehandeling is het concept-rapport van de Raad op onderdelen aangepast, waarna de Raad in een definitief rapport advies uitbracht aan de Rechtbank.
Op 7 mei 2005 heeft verzoeker een aantal klachten voorgelegd aan de klachtencommissie van de Raad voor de Kinderbescherming.
Verzoeker wendde zich op 20 september 2005 met zijn klachten tot de Nationale ombudsman.
Verzoeker klaagt over niet objectieve en niet gelijke behandeling door de Raad, dat de Raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan, en dat tijdens het onderzoek van de raad geen hulpverlening is aangeboden aan de kinderen.
Ook klaagt hij over de wijze van klachtbehandeling door de Klachtencommissie van de raad.
De No acht geen van de klachten van verzoeker gegrond, en is van mening dat niet in strijd is gehandeld met het verbod van vooringenomenheid, het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving, het redelijkheidsvereiste en het motiveringsvereiste.