Verzoeker kocht in 2002 zijn huurwoning van de verhuurder, (een woningcorporatie) in het kader van het project “Profijtwoning”. Aan deze aankoop waren bijzondere voorwaarden verbonden: verzoeker kreeg 25% korting op de marktwaarde van de woning, maar moest bij een voorgenomen verkoop de woning allereerst aan de woningcorporatie aanbieden. De (terug)verkoopprijs zou gelijk zijn aan de aankoopprijs, vermeerderd met 50% van de (markt)waardeontwikkeling van de woning. De waardeontwikkeling als gevolg van verbouwingen zouden volledig voor verzoeker zijn. Verzoeker kocht de woning en regelde een hypotheek die €46.000 hoger was dan de aankoopprijs van de woning en € 11.000 hoger was dan de toenmalige marktwaarde van de woning. Het overschot gebruikte hij voor de verbouwing. Toen hij in 2004 het huis wilde verkopen, bood de woningbouwvereniging een bedrag dat €24.500 lager lag dan de door verzoeker afgesloten hypotheek. Verzoeker klaagde er vervolgens bij het Ministerie van VROM over dat het geen toezicht had gehouden op de uitvoering van het door dit ministerie geïnitieerde experiment “Verzekerd kopen”.
Uit het onderzoek bleek dat de staatssecretaris van VROM indertijd wel degelijk had toegezien op de verkoop van de woningen door de woningcorporatie. De Nationale ombudsman concludeerde dat de staatssecretaris daarmee had gedaan wat van hem mocht worden verwacht. De door verzoeker ondervonden problemen vloeiden niet voort uit een te beperkt toezicht door de staatssecretaris maar uit de contractsbepalingen die golden voor de verkoop van de Profijtwoning en de hoge hypotheek. De contractbepalingen waren niet de uitwassen van een ongecontroleerd experiment, maar de uitwerking van een bewuste beleidskeuze van de minister van VROM. De Nationale ombudsman achtte de klacht van verzoeker daarom niet gegrond.
Overige klachten:
- de lange duur van de behandeling van een klacht door het Ministerie van VROM.