Verzoekster scheidde in 2000 van haar echtgenoot waarna partijen verwikkeld raakten in een juridische procedure betreffende de omgangsregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. In dit kader werd de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) te Zutphen verzocht een onderzoek in te stellen. Verzoekster was het niet eens met de wijze waarop het raadsonderzoek was verricht en diende hierover een klacht in hetgeen uiteindelijk resulteerde in een uitspraak van de klachtencommissie waarbij een aantal klachten van verzoekster gegrond werden verklaard.
Verzoekster klaagde er nu over dat de vestigingsmanager van de Raad te Zutphen vervolgens geen passende maatregelen heeft genomen.
Bij de beoordeling van deze klacht stelde de Nationale ombudsman voorop dat de directeur van een raadsvestiging op grond van het Besluit klachtbehandeling niet verplicht is om maatregelen te treffen indien de klachtencommissie een klacht gegrond verklaart. Dit laat echter onverlet dat in het geval de directeur niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van het nemen van maatregelen, het nalaten hiervan als onjuist is te kwalificeren. Dit geldt met name in die gevallen waarbij door de klachtencommissie is geoordeeld dat de opzet en uitvoering van het raadsonderzoek niet (in alle opzichten) juist is geweest en deze beslissing dus ook van belang voor andere (soortgelijke) zaken kan zijn. In dit geval oordeelde de klachtencommissie onder meer dat het raadsonderzoek zorgvuldiger had kunnen geschieden. Het was immers beter geweest indien de Raad een deskundige had ingeschakeld om onderzoek te doen naar de effecten op de kinderen van verzoekster van de aanwezigheid van twee kinderen met een autistische stoornis in het gezin van de vader. Door deze conclusie viel dus niet zonder meer en reeds op voorhand uit te sluiten dat de uitkomst van het onderzoek een andere had kunnen zijn indien wél voor een juiste opzet en invulling van het onderzoek was gekozen. De vestigingsmanager had dan ook, nu niet viel uit te sluiten dat deze situatie zich vaker zou voordoen, niet in redelijkheid kunnen concluderen dat het niet nodig was naar aanleiding van dit oordeel van de klachtencommissie verdere maatregelen te nemen.
De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.
Het voorgaande gaf de Nationale ombudsman aanleiding de minister van Justitie de aanbeveling te doen ervoor te zorgen dat (in ieder geval) de vestigingsmanager van de Raad te Zutphen de beslissing van de klachtencommissie op dit punt alsnog onder de aandacht van haar medewerkers zou brengen.