Verzoekster is moeder van A. en M en in 1993 gescheiden van hun vader. Aan de vader is het gezag toegewezen. In 1994 werden de kinderen onder toezicht gesteld van de AJL. A. is in augustus 2001 korte tijd bij verzoekster geplaatst, nadat de vader en stiefmoeder te kennen hadden gegeven dat zij A. niet in hun gezin konden handhaven. Eind december 2001 is A. met spoed uit huis geplaatst. Verzoekster heeft in februari 2002 de kinderrechter verzocht om gezagswijziging. Dit verzoek is afgewezen. Op het moment van indiening van de klacht, verblijft A. in een residentiële inrichting. Inmiddels had verzoekster voor de tweede maal de Interprovinciale Klachtencommissie Jeugdzorg (verder IKJ) gevraagd een uitspraak te doen over een reeks klachten over de AJL, die vooral de communicatie en de verwachte steun en hulp.
Bij No klaagde verzoekster erover dat de AJL niet conform het oordeel en de aanbevelingen van de IKJ maatregelen had getroffen. Dit bleek volgens haar m.n. uit het feit dat de AJL een evaluatie-rapport niet had aangepast, niet aantoonde dat er een plan was om haar relatie met haar dochter te herstellen, een brief aan de directeur was beantwoord door een medewerker wiens optreden verzoekster ter discussie stelde en geen initiatieven genomen had voor een gesprek met haar. De AJL zou ook niet voldoende transparant/evalueerbaar hebben gewerkt. Verzoekster ontving onvoldoende en niet tijdig stukken. Verder had de AJL volgens verzoekster het LBIO niet juist geïnformeerd over de tijdelijke noodopvang van haar dochter bij haar, waardoor ten onrechte ouderbijdrage bij haar werd geïnd.
Aangezien verzoekster op basis van de uitspraak van de IKJ uitgesproken verwachtingen had van de AJL, overwoog de Nationale ombudsman alvorens te oordelen, dat vooropgesteld moest worden dat wat er ook door de IKJ in de uitspraak was gesteld en ongeacht of de IKJ de klachten als gegrond, ongegrond of niet-ontvankelijk had aangemerkt, de aanbevelingen erop waren gericht om de communicatie met verzoekster voortaan beter te laten verlopen. Ze konden niet de bedoeling hebben gehad dat verwachtingen die de AJL mogelijk ten onrechte bij haar had gewekt, alsnog waargemaakt moesten worden als dat niet in het belang was van de dochter. Een verschil van mening hierover kon zij bovendien aan de rechter ter beoordeling voorleggen.
Uitsluitend voorzover de klacht het feit betrof dat een aangeklaagde medewerker verzoeksters klachtbrief had beantwoord (gegrond wegens strijd met vereiste van onpartijdigheid), was de klacht over het niet handelen conform oordeel en aanbevelingen van de IKJ niet gegrond. De AJL had in het kader van de aanbevelingen voldoende initiatieven ontplooid (voor contactherstel ouder/kind en om een persoonlijk gesprek aan te gaan met verzoekster), maar had op een enkel punt niet accuraat gecommuniceerd. Ook was voldoende controleerbaar gewerkt, behoudens voorzover bepaalde contactjournaals niet konden worden overgelegd. Deze waren aan verzoekster (niet-gezaghebbende ouder) toegezegd, maar konden niet worden verstrekt, omdat ze waren zoekgeraakt (strijd met vereiste van administratieve nauwkeurigheid).
De klacht over het informeren van de LBIO was gegrond, omdat van de AJL een actievere, hulpvaardiger opstelling had mogen worden verwacht bij het geven van informatie aan het LBIO over het verblijf van verzoeksters dochter (strijd met vereiste van correcte bejegening).
Overig klachtonderdeel: strijd met intern klachtenreglement (behandelingsduur, bepaling datum zitting)