Verzoeker wilde aangifte doen van diefstal van apparatuur uit zijn bedrijf, gepleegd door zijn (ex)zakenpartner. Volgens de politie was sprake van een civielrechtelijk geschil en was onduidelijk of verzoeker wel eigenaar van de goederen was.
Verzoeker klaagde erover dat zijn aangifte niet was opgenomen.
De Nationale ombudsman overwoog dat niet viel in te zien waarom verzoeker bij de politie diende aan te tonen dat de goederen van hem waren. Een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is immers bevoegd daarvan aangifte te doen. Tevens bepaalt de delictsomschrijving van diefstal dat het goed geheel of gedeeltelijk aan een ander dan de dader dient toe te behoren. Hoe dan ook, er kan niet op voorhand van uit worden gegaan dat geen sprake was van een strafbaar feit.
Als onduidelijk is of sprake is van een strafbaar feit, moet de politie in beginsel toch een aangifte opnemen, gelet op hun wettelijke plicht daartoe. De politie dient het dan aan de officier van justitie over te laten om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. In dit geval had de politie er ook voor kunnen kiezen om direct al contact met het Openbaar Ministerie op te nemen. Indien het Openbaar Ministerie van mening zou zijn geweest dat geen sprake was van een strafbaar feit en dat dus geen aangifte hoefde te worden opgenomen, had de politie verzoeker daarover kunnen informeren en hem erop kunnen wijzen dat hij bij de officier van justitie alsnog een verzoek om aangifte kon indienen.
Door de aangifte niet op te nemen dan wel geen overleg met het Openbaar Ministerie te voeren, handelde de politie in strijd met het beginsel van fair play. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.