Verzoeker is als bestuurder van een drietal BV's door de Belastingdienst aansprakelijk gesteld voor aan deze BV's opgelegde doch onbetaald gebleven aanslagen. Verzoeker maakte tegen de hem in dit verband opgelegde beschikkingen bezwaar.
Verzoeker klaagde over de trage afhandeling van zijn bezwaar en de wijze waarop zijn klacht daarover door de Belastingdienst was afgehandeld. Tevens klaagde verzoeker erover dat de Belastingdienst aan hem toekomende teruggaven niet aan hem uitbetaalde.
De Nationale ombudsman achtte de klacht over de behandelingsduur gegrond wegens strijd met het vereiste van voortvarendheid nu behandeling niet binnen de geldende termijn(en) van artikel 6.2.7 Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 had plaatsgevonden. Door de Belastingdienst was hieraan in de klachtbeslissing voorbijgegaan, waarmee deze beslissing genomen was in strijd met het motiveringsvereiste. Klacht hierover gegrond. De niet-uitbetaling van verzoeker toekomende belastingteruggaven bleek terug te voeren op een de Belastingdienst in deze toekomende verrekenbevoegdheid. Klacht hierover niet gegrond.
Overige klachtonderdelen:
- betekening dwangbevel