Verzoekster was aangehouden in verband met de overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Twee politieambtenaren namen haar mee naar het politiebureau. Daar werd verzoekster voorgeleid en in een ophoudlokaal geplaatst.
Verzoekster klaagde er onder meer over dat de ophoudruimte waarin zij verbleef geheel was ontruimd, waardoor zij genoodzaakt was om op de grond te slapen.
De Nationale ombudsman overwoog onder meer het volgende. Voor de ruimte voor de eerste opvang van ex artikel 53, eerste lid Wetboek van Strafvordering aangehouden personen, in afwachting van nadere onderzoeksmaatregelen, bestaan in juridische zin geen specifieke vereisten. In het algemeen geldt dat een overheidsinstantie de aan haar zorg toevertrouwde personen behoorlijk dient te behandelen. Dit betekent dat een de ruimte waarin aangehouden verdachten tijdelijk (dat wil zeggen maximaal een aantal uren) zijn ingesloten, aan bepaalde minimale eisen voor een kort verblijf moet voldoen. In elk geval mag een verblijf aldaar geen gevaar opleveren voor de gezondheid. Verder moeten de verblijfsomstandigheden menselijk zijn. Vanuit dat oogpunt dient er minimaal een zitplaats voor de arrestant aanwezig te zijn. De ruimte voor eerste opvang is niet bedoeld als plek die wordt gebruikt voor de nachtrust. Daarvoor behoeven dan ook geen voorzieningen te worden aangebracht.
Op grond van de verklaring van verzoekster was komen vast te staan dat zij - voordat zij naar het toilet was geweest - in de ophoudkamer waarin zij verbleef, een stoel tot haar beschikking had gehad. Aan de hierboven geschetste minimale vereisten werd aldus voldaan. Gelet op het feit dat uit de verklaring van verzoekster was op te maken dat zij met deze stoel tegen de deur had gesmeten, achtte de Nationale ombudsman het niet onbegrijpelijk dat de politie was overgegaan tot de verwijdering van deze stoel. Dat verzoekster daardoor genoodzaakt was om te grond zitten (dan wel slapen), had ze aan haar eigen gedrag te wijten. De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, niet in strijd met het vereiste van adequate organisatorische voorzieningen heeft gehandeld. De onderzochte gedraging was behoorlijk.
Voorts klaagde verzoekster erover;
dat zij aan de haren was meegetrokken naar de toiletruimte;
dat zij door de politie niet in staat was gesteld om haar dochter over haar aanhouding te informeren;
dat zij geen telefonisch contact met haar werkgever had mogen opnemen van de politie;
dat de politie had geweigerd om inhoudelijk te reageren op de klacht over het politieoptreden op 29 juni 2003, omdat verzoekster niet op tijd om een inhoudelijke beoordeling van de klacht had verzocht;
dat de politie bij brief van 9 oktober 2003 niet inhoudelijk was ingaan op verzoeksters klacht van 6 juli 2003.