Verzoekster realiseerde in 2000 stakingswinst. In januari 2001 kocht zij een lijfrente. Bij de aangifte over het jaar 2000 deed zij geen verzoek om de in 2001 betaalde lijfrentepremie aan te merken als te zijn betaald in 2000. In 2003 verzocht zij de Belastingdienst de premie alsnog op het inkomen 2000 in mindering te mogen brengen. De aanslag 2000 stond op dat moment onherroepelijk vast. De Belastingdienst vroeg haar naar aanleiding van haar verzoek om nadere informatie en wees vervolgens
het verzoek af onder verwijzing naar het Besluit van 24 juni 1993 van de staatssecretaris van Financiën. Volgens dit besluit kan een verzoek achteraf alsnog worden gedaan tot het moment van onherroepelijk worden van de aanslag over het betrokken jaar.
Verzoekster klaagde over afwijzing door de Belastingdienst van haar verzoek. Zij stelde dat de aanslag gedurende vijf jaar ambtshalve kon worden verminderd. Zij stelde voorts dat de vraag van de Belastingdienst om nadere informatie over te leggen de verwachting had gewekt dat haar verzoek zou worden gehonoreerd.
De Nationale ombudsman overwoog dat ingevolge de tekst van de wet de in 2001 betaalde premie slechts kon worden aangemerkt als te zijn betaald in 2000 indien daartoe bij de aangifte een verzoek was gedaan. De Nationale ombudsman overwoog voorts dat de regels voor ambtshalve vermindering niet van toepassing waren omdat niet kon worden gezegd dat de vastgestelde aanslag over het jaar 2000 niet juist was. In het Besluit van 24 juni 1993 is een specifieke regeling getroffen voor een aantal situaties waaronder die van verzoekster. Het verzoek van verzoekster om de aanslag 2000 alsnog te verminderen met de in 2001 betaalde premie was niet gedaan binnen de termijn die het Besluit van 24 juni 1993 stelt.
De Nationale ombudsman overwoog voorts dat verzoekster aan de vraag van de Belastingdienst om nadere informatie niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat aan haar verzoek om vermindering van de aanslag 2000 zou worden tegemoetgekomen.
Van strijd met het rechtszekerheidsvereiste was naar het oordeel van de Nationale ombudsman geen sprake. Hij achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.