Verzoeker diende bij brief van 12 februari 2004 een klacht in bij de korpsbeheerder over de wijze waarop de politie zich tegenover hem had gedragen. Daar verzoeker niet tevreden was met de informele afhandeling van de klacht, verzocht hij de korpsbeheerder op 20 juli 2004 de klacht formeel in behandeling te nemen. Bij afzonderlijke brieven van 20 juli 2004 en 28 juli 2004 diende verzoeker nog een aantal klachten over de politie bij de korpsbeheerder in. De korpsbeheerder deelde verzoekers daarop mee dat de brieven als één klacht werden samengevoegd en zouden worden behandeld door de klachtencommissie van het politiekorps. De klachtencommissie hoorde verzoeker vervolgens, maar ging daarbij alleen inhoudelijk in op de bij brief van 12 februari 2004 ingediende klacht. Daarna adviseerde de klachtencommissie de korpsbeheerder om die klacht ongegrond te verklaren, welk advies bij brief van 14 december 2004 door de korpsbeheerder werd overgenomen.
Verzoeker was het niet eens met de wijze van klachtbehandeling en klaagde erover dat de korpsbeheerder de klachten die hij bij brieven van 20 en 28 juli 2004 had ingediend, niet had behandeld.
De Nationale ombudsman overwoog dat het een bestuursorgaan op zich vrij staat om afzonderlijke klachten gevoegd te behandelen, zeker indien het onderwerp of de achtergrond van de klachten met elkaar samenhangt. Een dergelijke samenvoeging laat echter onverlet dat het bestuursorgaan een burger ter zake elk van die klachten in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord, alsook schriftelijk en gemotiveerd in kennis moet stellen van het oordeel over elk van die klachten. Uit een interne memo maakte de Nationale ombudsman vervolgens op dat de bij brieven van 20 en 28 juli 2004 niet ter behandeling, maar slechts ter informatie in het klachtdossier waren gevoegd. Aldus had de korpsbeheerder verzoeker nimmer in de gelegenheid gesteld om ter zake van de daarin naar voren gebrachte klachten te worden gehoord en uiteindelijk bij brief van 14 december 2004 ook alleen een inhoudelijk oordeel gegeven over de bij brief van 12 februari 2004 ingediende klacht. Daarmee had de korpsbeheerder gehandeld in strijd met het beginsel van fair play.
De Nationale ombudsman gaf de korpsbeheerder in overweging om verzoeker alsnog in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord ter zake de bij brieven van 20 en 28 juli 2004 ingediend klachten en hem alsnog schriftelijk en gemotiveerd in kennis te stellen van zijn oordeel over die klachten.