Verzoeker ontving een ZW-uitkering. In verband hiermee bezocht hij enkele malen het spreekuur van de verzekeringsarts van het UWV.
Verzoeker klaagde erover dat de verzekeringsarts tijdens deze spreekuurcontacten had aangegeven dat hij zijn eigen beroep (pijpfitter/koperslager) weer zou kunnen uitoefenen. Verzoeker was van mening dat duidelijk was dat hij dit werk, gezien de aard van zijn klachten, niet meer kon doen. Hij klaagde er in dit verband in het bijzonder over dat de verzekeringsarts zijn standpunt vooral leek te baseren op statistische gegevens en niet op zijn situatie.
De Nationale ombudsman overwoog dat niet was gebleken dat de verzekeringsarts, door zich - aanvankelijk - op had standpunt te stellen dat verzoekers terugkeer naar het eigen werk niet kon worden uitgesloten, dad gehandeld in afwijking van hetgeen op grond van de medisch-professionele deskundigheid en het Professioneel statuut verzekeringsartsen van hem mocht worden verwacht.
Verzoeker miskende dat zijn eigen beleving van zijn gezondheidsklachten voor de verzekeringsarts slechts één van de in het oordeel betrokken omstandigheden kon zijn. Blijkbaar schatte de verzekeringsarts de situatie van verzoeker, in ieder geval in eerste instantie, als minder ernstig in dan verzoeker zelf deed. Daar het de verzekeringsarts is die verantwoordelijk is voor de vraag of (blijvende) ongeschiktheid voor het eigen werk kan worden vastgesteld kon aan verzoekers opvattingen hierover dan ook geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Dat de verzekeringsarts zijn conclusies daarnaast mede baseerde op statistische gegevens is inherent aan het handelen overeenkomstig de medisch-professionele deskundigheid.
In zoverre had de verzekeringsarts dan ook niet in strijd met het vereiste van professionaliteit gehandeld. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.