Verzoekster deed op 7 januari 2004 aangifte tegen haar buurjongen in verband met vuurwerkoverlast.
Verzoekster klaagde er onder meer over dat de politie niet voortvarend heeft opgetreden naar aanleiding van deze aangifte. Pas na bijna een jaar is haar buurjongen door de politie op zijn gedrag aangesproken.
De Nationale ombudsman overwoog dat het voeren van een gesprek een jaar na dato, en dus ook na de nieuwe jaarwisseling terwijl verzoekster vreesde voor het wederom afvuren van vuurpijlen op haar woning, carport en auto (hetgeen overigens niet gebeurde), niet slagvaardig overkwam. De insteek om in deze zaak te bemiddelen, was gelet op de voorgeschiedenis in deze niet afkeurenswaardig, maar ook hierbij had de politie doortastender moeten handelen, aldus de Nationale ombudsman. Hiermee handelde de politie in strijd met het vereiste van voortvarendheid. De onderzochte gedraging was “niet behoorlijk”.
Verzoekster klaagde er tevens over dat de korpsbeheerder haar op 12 juli 2004 ingediende klacht over het uitblijven van actie na het doen van aangifte, ondanks twee rappellen, niet had behandeld. De enige reacties bestonden uit twee gesprekken met de buurtagente die haar toezegde dat zij een gesprek met de buurjongen zou aangaan. Zij zou verzoekster van de resultaten van dit gesprek op de hoogte stellen. Dit laatste was volgens verzoekster niet gebeurd.
De Nationale ombudsman oordeelde dat informele afhandeling van de klacht (door middel van bemiddeling) op basis van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk was, maar dat de politie niet zondermeer had mogen aannemen dat de verzoekster met deze wijze van klachtafhandeling tevreden was. De politie had bij verzoekster moeten navragen of dit laatste het geval was. Wanneer de politie dit had gedaan, was gebleken dat verzoekster een andere mening was toegedaan. In dat geval had tijdig het traject van de formele klachtbehandeling kunnen worden gevolgd en hadden de wettelijk gestelde termijnen moeten worden gevolgd. De Nationale ombudsman was het met de korpsbeheerder eens dat de klachtbehandeling te lang had geduurd. De politie had gehandeld in strijd met het vereiste van voortvarendheid. De onderzochte gedraging was “niet behoorlijk”.