De politie hield verzoeker op 17 juli 2003 aan omdat hij werd verdacht van brandstichting.
Verzoeker klaagde er onder meer over dat de politie weigerde zijn aangifte op te nemen.
De Nationale ombudsman stelde vast dat verzoeker tijdens zijn verhoor aangaf aangifte te willen doen. De Nationale ombudsman overwoog dat, nu de tijd waarin een verdachte mag worden opgehouden voor verhoor op grond van de wet beperkt is in duur, deze tijd besteed dient te worden aan het opsporingsonderzoek zodat snel duidelijk wordt of (verdere) vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Om die reden was het dan ook onjuist dat de politie verzoekers aangifte op dat moment niet heeft opgenomen. Hiermee heeft de politie niet in strijd gehandeld met het beginsel van fair play.
Verder klaagde verzoeker erover dat de officier van justitie de politie toestemming had verleend om een foto en vingerafdrukken van hem te nemen.
De Nationale ombudsman stelde voorop dat op grond van artikel 61A Sv tegen een opgehouden verdachte maatregelen in het belang van het onderzoek kunnen worden bevolen. Voorwaarde is dat de bevolen maatregelen kunnen bijdragen aan het opsporingsonderzoek. In dit geval bleek dat verzoeker terecht als verdachte kon worden aangemerkt. Verder bleek dat hij ontkende. Voor de politie was er dan ook reden om te zoeken naar verdere aanwijzingen die uitsluitsel konden geven over de eventuele betrokkenheid van verzoeker. Met het geven van toestemming is dan ook geen onterechte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verzoeker. De onderzochte gedraging was behoorlijk.
Verder:
- bijstand raadsman
- weigeren naam te noemen door politieambtenaar
- geweldgebruik
- maken van discriminerende opmerkingen
