Voor het definitief vaststellen van het recht op huursubsidie diende in het geval van verzoeker de redelijkheid van de huurprijs te worden vastgesteld aan de hand van een onderzoek in de woonruimte. Het Secretariaat van de huurcommissie plande dit onderzoek op 30 maart 2005. De kennisgeving voor dit onderzoek zond het Secretariaat van de huurcommissie op 14 maart 2005 aan verzoeker. Omdat deze datum verzoeker niet uitkwam, plande het Secretariaat van de huurcommissies op 10 mei 2005 een nieuwe afspraak voor het onderzoek in de woonruimte. Nadat het onderzoek in de woonruimte op deze datum was uitgevoerd is op 2 september 2005 de Verklaring huurgegevens aan de Directie Informatie Beheer en Subsidieregelingen van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gezonden.
Verzoeker klaagde erover dat het Secretariaat van de huurcommissies het onderzoek in de woonruimte eenzijdig had gepland en hem daarover niet eerder dan twee weken van tevoren had geïnformeerd. De Nationale ombudsman overwoog dat het bestuursorgaan bij het inrichten van zijn organisatie en procedures keuzes mag maken waarbij rekening wordt gehouden met specifieke organisatiebelangen. Daarbij moet echter een redelijke afweging worden gemaakt ten opzichte van de belangen van de betrokken burgers. Reële belangen vormden in dit verband dat de grote hoeveelheid te onderzoeken zaken bij het Secretariaat van de huurcommissies een doelmatige planning vraagt, dat degene die aanspraak maakt op huursubsidie zijn medewerking moet verlenen aan het onderzoek in de woonruimte, en dat er alternatieve mogelijkheden zijn als betrokkene bij het onderzoek in de woonruimte niet aanwezig kan zijn.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat het bestuursorgaan geen onredelijke belangenafweging heeft gemaakt door verzoeker in het kader van een onderzoek in de woonruimte ten hoogste twee keer aan te schrijven én door verzoeker ten minste twee weken vóór de geplande datum te informeren over het onderzoek in de woonruimte. Het Secretariaat van de huurcommissies had dan ook gehandeld in overeenstemming met het redelijkheidsvereiste.
De onderzochte gedraging was behoorlijk.