Op 23 oktober 2003 diende verzoeker een klacht in over ongewenst gedrag. Verzoeker klaagde erover dat zijn directe chef hem had geïntimideerd. Bij brief van 19 januari 2004 deelde de Klachtencommissie Koninklijke Luchtmacht verzoeker mee dat zij van oordeel was dat zijn klacht van 23 oktober 2003 over ongewenst gedrag ontvankelijk was en dat zij de klacht in onderzoek zou nemen. Verzoeker werd uitgenodigd voor een hoorzitting op 30 januari 2004. Voorafgaand aan het feitelijk horen stelde de voorzitter van de klachtencommissie verzoeker de vertrouwensvraag waarop hij alleen met een `ja` of een `nee' mocht antwoorden. Door de vraag zo te stellen zag verzoeker zich genoodzaakt die met `nee' te beantwoorden waarna de hoorzitting werd beëindigd. De klachtencommissie was unaniem van mening dat het niet zinvol was de klacht verder in behandeling te nemen. Gelet hierop kon de klachtencommissie geen advies uitbrengen.
Verzoeker klaagde erover dat de klachtencommissie zijn klacht niet in behandeling had genomen en geen advies had uitgebracht. Het bestuursorgaan nam het standpunt in dat vertrouwen van een klager in de klachtencommissie essentieel is. Indien dit vertrouwen ontbreekt is inhoudelijke behandeling van een klacht niet zinvol.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat voor de gehoudenheid om de klacht te behandelen vertrouwen in de klachtencommissie niet relevant is. Gelet op de brief van 19 januari 2004 van de klachtencommissie mocht verzoeker de gerechtvaardigde verwachting hebben dat de klachtencommissie zijn klacht in behandeling zou nemen, hem zou horen en naar aanleiding van zijn klacht advies zou uitbrengen aan het bevoegd gezag. Door dit niet te doen had de klachtencommissie gehandeld in strijd met het vereiste van rechtszekerheid.
Overige klachtonderdelen:
Uitblijven beslissing op klacht door bevoegd gezag
