2005/329

Rapport

Op 15 september 2003 verzocht verzoekster om verlenging van haar verblijfsvergunning bij de vreemdelingendienst in Den Haag voor een jaar. Haar paspoort was geldig tot eind juni 2004. Op 13 januari 2004 kreeg zij haar verblijfsdocument uitgereikt, dat geldig was tot 30 mei 2004.

Verzoekers, partners, klagen erover dat de vreemdelingendienst dan wel de IND bij de aanvraag tot verlenging van verzoeksters verblijfsvergunning hen niet had meegedeeld dat de verblijfsvergunning zou worden verlengd voor een periode die een maand eerder was afgelopen dan de geldigheidsduur van verzoeksters paspoort. Het gevolg daarvan was dat de verblijfsvergunning werd verlengd door zeven maanden, in plaats van een jaar.

De Nationale ombudsman overwoog dat uit de reactie van de korpsbeheerder dat vreemdelingen er bij het toezenden van het aanvraagformulier op werden gewezen dat hun paspoort tenminste zes maanden geldig moest zijn, maar dat verzoeksters paspoort op dat moment nog elf maanden geldig was, er op duidde dat informatie over de vereiste geldigheidsduur van het paspoort niet was gegeven.

De minister voor Vreemdelingenzaken en de korpsbeheerder konden niet worden gevolgd in het standpunt dat het de verantwoordelijkheid was van de vreemdeling om zich te informeren over de voorwaarden van een aanvraag en zich op de hoogte te stellen van de bestaande wet- en regelgeving. Dit standpunt kwam er immers op neer dat deze verantwoordelijkheid geheel bij de vreemdeling werd gelegd en de overheid zich hieraan kon onttrekken. Uiteraard heeft de aanvrager ook de verantwoordelijkheid om zich te informeren over de vereisten voor zover dit binnen zijn of haar vermogen ligt. In dit geval was het echter vooral de verantwoordelijkheid van de overheid, omdat de vreemdelingendienst wel informatie verstrekte over andere vereisten, zoals de geldigheidsduur van het paspoort van zes maanden. Daarom kon niet worden ingezien waarom dan niet meteen was meegedeeld dat voor een verlengingsaanvraag van een jaar het paspoort een maand langer dan een jaar geldig moest zijn.

Door verzoekster niet te informeren over de vereiste geldigheidsduur van haar paspoort, was gehandeld in strijd met het vereiste van adequate informatieverstrekking

Aan de korpsbeheerder en de minister werd in overweging gegeven om met verzoekster in voerleg te treden over het verstrekken van een vergoeding omdat vijf maanden eerder een nieuwe aanvraag moest worden ingediend, ter hoogte van vijf twaalfde deel van de leges van € 285.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Bij aanvraag tot verlening verblijfsvergunning verzoekers niet geïnformeerd over het feit dat de verblijfsvergunning zou worden verlengd voor een periode die een maand eerder was afgelopen dan de geldigheidsduur van verzoeksters paspoort, waardoor haar verblijfsvergunning een geldigheidsduur had van zeven maanden in plaats van tenminste een jaar.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Bij aanvraag tot verlening verblijfsvergunning verzoekers niet geïnformeerd over het feit dat de verblijfsvergunning zou worden verlengd voor een periode die een maand eerder was afgelopen dan de geldigheidsduur van verzoeksters paspoort, waardoor haar verblijfsvergunning een geldigheidsduur had van zeven maanden in plaats van tenminste een jaar.

Oordeel:

Gegrond