Op 20 september 2002 vond in een aankomsthal van de luchthaven Schiphol een confrontatie plaats tussen taxichauffeurs. Ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee traden bemiddelend op.
Verzoekster werd bedreigd door een taxichauffeur. Zij wilde bij betrokken ambtenaar T. aangifte doen van bedreiging.
Verzoekster heeft er over geklaagd dat zij op 20 september 2002 tweemaal, en op 23 september 2002 ook tweemaal aangifte wilde doen, en dat pas bij haar laatste poging de aangifte werd opgenomen.
De Nationale ombudsman overwoog dat de lezingen tegen over elkaar stonden op het punt of de bemiddelende rol van de Koninklijke Marechaussee, waaronder die van betrokken ambtenaar T., al beëindigd was op het moment dat verzoekster voor de eerste maal aangifte wilde doen. In de lezing van verzoekster wilde zij aangifte doen toen zij op weg was naar de post van de Koninklijke Marechaussee toen zij T. tegen kwam.
De Nationale ombudsman achtte het vereiste van correcte bejegening niet geschonden. T. had zich niet onvoldoende hulpvaardig opgesteld, omdat het in de rede lag dat verzoekster op de post aangifte zou doen, waar ook de voorzieningen waren om de aangifte op schrift te stellen.
Ten aanzien van de tweede maal dat verzoekster aangifte wilde doen, oordeelde de Nationale ombudsman dat het vereiste van correcte bejegening evenmin was geschonden. Verzoekster had zelf het gesprek met T. beëindigd. Indien zij op dat moment aangifte wilde doen, had zij dat duidelijk moeten maken.
Ten aanzien van de derde maal dat verzoekster aangifte wilde doen, oordeelde de Nationale ombudsman dat sprake was van schending van het vereiste van fair play. De ambtenaren hadden niet het opnemen van de aangifte mogen weigeren omdat verzoekster een conflict had met hun chef T. waarover zij een klacht wilde indienen. Wel hadden zij verzoekster mogen verwijzen naar een andere dienstploeg om daar een klacht over hun chef in te dienen.
