Op 24 november 2000 vond in Amsterdam een grootschalige politieactie plaats om groeiende wapenhandel tegen te gaan. Volgens een als betrouwbaar bekend staande informant zou verzoekster onderdak bieden aan criminelen en zouden er in de woning vuurwapens zijn. Deze specifieke informatie kon - gezien het tijdsbestek - niet op betrouwbaarheid worden getoetst. Verzoeksters woning werd op basis van de informatie van de informant door een arrestatieteam betreden en vervolgens door politieambtenaren doorzocht.
Verzoekster klaagde erover dat de politie haar woning was binnengetreden zonder dat daartoe enige aanleiding bestond. De Nationale ombudsman ging er vanuit dat er in het geheel geen machtiging tot binnentreden was afgegeven, nu niet duidelijk was geworden welke officier van justitie de machtiging zou hebben verleend. Door het ontbreken van een machtiging ging de Nationale ombudsman er vanuit dat er geen toets naar de dringende noodzakelijkheid van het binnentreden binnen de nachtelijke uren had plaatsgevonden en bovendien was er geen sprake van een noodsituatie. De Nationale ombudsman concludeerde dat het binnentreden onrechtmatig is geweest en dat daarmee een ontoelaatbare inbreuk op verzoeksters huisrecht is gemaakt. Ten overvloede overwoog de Nationale ombudsman dat, nu de tip van de informant als voldoende betrouwbaar en concreet kon worden aangemerkt, artikel 49 Wet Wapens en Munitie voldoende grond bood tot het maken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verzoekster en het binnentreden op zichzelf gerechtvaardigd was.
Verzoekster klaagde er verder over dat de politie tijdens de doorzoeking van haar woning waspoeder over het tapijt had uitgestrooid om vervolgens via de speurhond na te trekken of het een verdovend middel was. De Nationale ombudsman overwoog dat er geen redelijke verdenking was dat er zich verdovende middelen in verzoeksters woning zouden bevinden nu de informant hiervan geen melding maakte. Ook indien de verdenking wel aanwezig zou zijn geweest, was een doorzoeking van de woning naar verdovende middelen op grond van de Opiumwet niet mogelijk geweest, omdat de bevoegdheden uit de Opiumwet niet verder reiken dan het "zoekend rondkijken". Alleen een (hulp)officier van justitie die daartoe door de rechter-commissaris is gemachtigd, is bevoegd tot een doorzoeking van een woning zonder toestemming van de bewoner. Het leegmaken van een ton waspoeder en het daarbij inzetten van een drugshond was dan ook niet juist. Hiermee heeft de politie een ontoelaatbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verzoekster gemaakt.
Inzet van een AT; het niet legitimeren door de politie; het aandoen van het licht in de woning door de politie; het trekken van een vuurwapen door de politie; het taalgebruik door de politie; het boeien van verzoeksters oudste dochter; de gemaakte opmerkingen tijdens de doorzoeking; de gemaakte rommel tijdens de doorzoeking; het niet direct laten repareren van de geforceerde voordeur.